Minister Kuipers stuurt de Tweede Kamer de rapportage van de wetenschappelijke resultaten van het ZonMW-project “Synthetic embryos: an ethical reflection”. Dit project is gefinancierd vanuit het ZonMW programma Ethiek en Gezondheid. De resultaten hiervan zullen betrokken worden bij de uitwerking van de aangekondigde wijziging van de Embryowet. Het rapport behandelt vragen zoals aan welke voorwaarden het tot stand brengen van kunstmatige embryo’s moeten voldoen om moreel aanvaardbaar te zijn, hoe deze kunstmatige embryo’s zich verhouden tot de Embryowet en welke beleidsopties er mogelijk zijn.
De echtgenote van klager is overleden aan de gevolgen van kanker. De klacht gaat over de behandeling van zijn echtgenote. Klagers echtgenote heeft de huisarts bezocht met rugklachten en buikklachten die weer overgingen in rugklachten. Naderhand bleek dat er sprake was van kanker. De klacht van klager gaat over het niet ingaan op het verzoek van patiënte om beeldvormend onderzoek van de rug, het pas na zeven weken na de ernstige diagnose een huisbezoek afleggen, geen zorgdragen voor medische zorg in de thuissituatie en patiënte niet voorzien van morfine bij de ambulancerit. Het RTG heeft de klacht over het beeldvormend onderzoek gegrond verklaard, de huisarts daarvoor een waarschuwing opgelegd en heeft de klacht verder afgewezen.
Het CTG is het met het RTG van oordeel dat de huisarts in de periode van 11 februari 2020 (eerste consult met patiënte) tot en met het consult van 5 maart 2020 (laatste consult met patiënte voor zijn vakantie) niet buiten de beroepsnorm is getreden door patiënte niet te verwijzen voor beeldvormend onderzoek van de rug. In de periode daarna (7 maart 2020 tot en met 22 maart 2020) was de huisarts met vakantie. Zoals de huisarts zelf ook heeft aangegeven gaven de ontwikkelingen in de gezondheid van patiënte aanleiding om kort na 23 maart 2020, en dus eerder dan op 6 april 2020, contact te hebben met patiënte. Dat dit niet is gebeurd kan de huisarts echter niet tuchtrechtelijk worden aangerekend. De huisarts was hiervoor afhankelijk van de informatie van waarnemend huisartsen en die heeft hem niet bereikt. Patiënte had op 6 april 2020 veel pijn, maar het klachtenpatroon van patiënte was op dat moment nog moeilijk te definiëren. Bovendien waren er geen alarmsignalen die kenmerkend waren voor een specifieke diagnose. De huisarts wist dat er op 8 april 2020 al een afspraak met de internist stond gepland en mocht volgens het CTG op 6 april 2020 volstaan met het voorschrijven van sterkere pijnstilling aan patiënte in afwachting van de bevindingen van de internist. Het CTG verklaart de klacht over het beeldvormend onderzoek daarom alsnog ongegrond en verwerpt het beroep voor het overige.
CTG Den Haag 1 maart 2023, zaaknr. C2022/1287, ECLI:NL:TGZCTG:2023:41
De beklaagde arts is ingeschakeld als medisch adviseur door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) om te beoordelen of bij klager sprake was van “structurele medische omstandigheden” in de zin van artikel 5.16 van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF), waardoor klager niet binnen de geldende diplomatermijn kon afstuderen en zijn prestatiebeurs omgezet zou kunnen worden in een gift. De klacht heeft betrekking op het door de arts opgestelde adviesrapport. Klager voert aan dat hij door de arts niet op zijn inzage- en blokkeringsrecht is gewezen. De arts verweert zich door te stellen dat hij klager daar niet uitdrukkelijk op heeft gewezen, maar dat klager wel uitdrukkelijk heeft getekend voor akkoord dat het rapport aan DUO uitgebracht zou worden. Het RTG is van oordeel dat beklaagde hiermee niet heeft voldaan aan het inzage- en blokkeringsrecht waarin artikel 7:464 BW voorziet. Dit artikel voorziet in een actieve informatieplicht. De ratio en het dwingendrechtelijke karakter van het inzage- en blokkeringsrecht verzetten zich tegen het op voorhand afstand doen van dat recht. De arts had dus niet mogen aannemen dat klager met de door hem getekende toestemmingsverklaringen op voorhand afstand had gedaan van zijn recht op inzage en blokkering.
De arts verweert zich door te stellen dat hij heeft mogen afgaan op de juistheid van de door DUO gehanteerde procedure en mocht vertrouwen op de juristen van de uitvoeringsorganisatie. Het RTG verwerpt het verweer en is van oordeel dat de arts als BIG-geregistreerde een eigen verantwoordelijkheid heeft en kennis had kunnen nemen van bijvoorbeeld de Richtlijn medisch specialistische rapportage in bestuurs- en civielrechtelijk verband. Het ligt op de weg van een BIG-geregistreerde zorgverlener om zich zelfstandig te vergewissen van de relevante gezondheidsrechtelijke kaders van (in dit geval) het advieswerk dat hij als arts doet. Het RTG verklaart de klacht deels gegrond, namelijk voor zover klager stelt dat beklaagde het wettelijke inzage- en blokkeringsrecht niet heeft toegepast en legt als maatregel een waarschuwing op.
RTG Zwolle 2 maart 2023, zaaknr. Z2022/4326, ECLI:NL:TGZRZWO:2023:61.
De arts, werkzaam bij een specialistische GGZ-instelling, wordt door zijn werkgever verweten dat hij een persoonlijke, seksuele relatie is aangegaan met een aan zijn zorg toevertrouwde cliënte en dat hij de verwijsbrief van de voorgenomen verwijzing van de cliënte pas na negen maanden heeft verstuurd. De arts heeft erkend dat hij een seksuele relatie is aangegaan met een cliënte en dat hij hiermee de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening ernstig heeft overschreden. Het RTG overweegt dat het voor de veiligheid en het welzijn van cliënten het noodzakelijk is dat een zorgverlener de professionele grenzen van de beroepsgroep respecteert en in acht neemt. De verantwoordelijkheid voor de bewaking van die grenzen ligt uitdrukkelijk bij de arts. Het geldt in het bijzonder voor een arts die werkzaam is in de geestelijke gezondheidszorg vanwege de verhoogde kwetsbaarheid van de aan zijn/haar zorg toevertrouwde cliënten. Het tweede verwijt, dat de arts de verwijsbrief van de voorgenomen verwijzing van de cliënte pas na negen maanden heeft verstuurd, is ook gegrond. Door negen maanden te wachten met het versturen van de verwijzing heeft de arts de cliënte de kans op een tijdige en passende behandeling onthouden. De ernst van de verweten gedragingen rechtvaardigt volgens het RTG als uitgangspunt een maatregel die een beroepsbeperking meebrengt. Rekening houdend met alle feiten en omstandigheden schorst het RTG de bevoegdheid van de arts om de aan de inschrijving in het BIG-register verbonden bevoegdheden uit te oefenen voor de duur van negen maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
RTG Amsterdam 7 maart 2023, zaaknr. A2022/4363, ECLI:NL:TGZRAMS:2023:60
De klacht is ingediend door de werkgever van de beklaagde GZ-psycholoog en betreft een klacht wegens het aangaan van een seksuele relatie met een cliënt. Volgens de GZ-psycholoog is zij de relatie niet uit vrije wil is aangegaan, maar heeft de cliënt haar daartoe onder druk gezet. Naast het overschrijden van de professionele grenzen wordt het de GZ-psycholoog verweten dat zij de relatie niet eerder bekend heeft gemaakt en de mogelijkheden die zij, ook al in het begin van de relatie, heeft gehad om zich tegenover derden uit te spreken onbenut heeft gelaten. In het geval van angst bij beklaagde voor het handelen van cliënt wanneer zij zich zou uitspreken, had de GZ-psycholoog meerdere andere wegen kunnen en moeten zoeken om hier hulp bij te vragen. Vast staat dat de GZ-psycholoog de relatie niet uit zichzelf bij haar werkgever heeft bekendgemaakt, en ook niet bij haar coach, de bedrijfsarts, een vertrouwenspersoon of de politie. Ondanks dat zij vanuit haar werkomgeving meermalen is bevraagd over haar contact met cliënt, heeft beklaagde categorisch ontkend dat er sprake was van een seksuele dan wel een niet-professionele relatie. De GZ-psycholoog heeft verklaard dat haar ontkenning voortkwam uit angst voor repercussies van cliënt en uit angst dat haar werkgever, haar familie en haar vrienden haar niet zouden geloven. Maar zelfs in dat geval, mag volgens het RTG van een GZ-psycholoog een professionele houding worden verwacht door het gedrag van de cliënt direct te begrenzen en direct te melden bij haar leidinggevende, of elders (bijvoorbeeld een intervisie-collega, vertrouwenspersoon etc) aan te geven dat zij dit niet durft en daar hulp bij te zoeken of te vragen.
Ook verwijt het RTG de GZ-psycholoog dat zij onvoldoende inzicht in de impact van haar handelswijze heeft getoond en dat zij een actieve rol heeft gespeeld bij het manipuleren van de verlofadressen en –bewegingen van cliënt. Het RTG rekent haar zwaar aan dat zij op die manier niet alleen de reclassering op het verkeerde been heeft gezet, maar ook op andere manieren mensen in gevaar heeft gebracht. Het RTG maakt uit de wijze van verweer op dat de GZ-psycholoog wel beseft dat zij onjuist heeft gehandeld, maar dat zij de schuld voor het gebeuren vooral legt bij cliënt, de onveilige werksituatie die zij heeft ervaren en haar gebrek aan vertrouwen in haar werkgever, vrienden en familie. Zij toont daarmee naar het oordeel van het RTG onvoldoende inzicht in haar eigen handelen en de impact hiervan. Het RTG verklaart de klacht gegrond, legt de maatregel van voorwaardelijke doorhaling op en biedt de beslissing aan ter publicatie.
RTG Zwolle 9 maart 2023, zaaknr. Z2022/4148, ECLI:NL:TGZRZWO:2023:65
De klacht tegen de kinderarts heeft betrekking op de medische behandeling van de overleden zoon van klaagster. De kinderarts had destijds als werkdiagnose voor de luchtwegklachten ‘astma’ gesteld. Nadat een CT-onderzoek van de thorax was uitgevoerd met een zeer afwijkende uitslag, is de zoon in 2015 met spoed overgedragen aan een UMC. De zoon is in 2021 op 19-jarige leeftijd overleden als gevolg van pulmonale (arteriële) hypertensie in combinatie met diverse andere somatische en psychische aandoeningen. Klaagster verwijt de kinderarts dat zij heeft nagelaten tijdig onderzoek te doen naar de luchtwegklachten van haar zoon, mede gelet op de belaste familiegeschiedenis. Het RTG is van mening dat de kinderarts het door haar gevoerde onderzoeksbeleid beargumenteerd heeft toegelicht en haar keuzes voor bepaalde vormen van nader onderzoek op overtuigende wijze heeft onderbouwd. In antwoord op vragen van het RTG heeft de kinderarts naar voren gebracht ook regelmatig lichamelijk onderzoek bij zoon van klaagster te hebben uitgevoerd, dit blijkt echter niet uit de overgelegde gegevens uit het dossier. De kinderarts verklaart dit omdat zij de gewoonte had alleen dossieraantekeningen te maken bij bijzondere bevindingen. Het RTG merkt op dat deze wijze van dossiervoering door de kinderarts niet voldeed aan de professionele standaard, maar dat deze werkwijze onvoldoende tuchtrechtelijk verwijtbaar is om tot gegrondverklaring van de klacht en het eventueel opleggen van een maatregel over te gaan. Het RTG komt tot de conclusie dat de kinderarts met betrekking tot het tijdstip van het (opnieuw) uitvoeren van een CT-thorax, maar ook anderszins met betrekking tot het door haar gevoerde diagnostische beleid, niet heeft gehandeld in strijd met de norm van een redelijk bekwaam en redelijk handelend kinderarts. Het RTG verklaart de klacht ongegrond.
RTG Amsterdam 10 maart 2023, zaaknr. A2022/4402, ECLI:NL:TGZRAMS:2023:61
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) kreeg vorig jaar 240 meldingen over seksueel grensoverschrijdend gedrag door een zorgverlener richting een cliënt of patiënt in de zorg en de jeugdhulp. Dat is een derde meer dan in 2021 (180 meldingen). De meeste meldingen kwamen uit de gehandicaptenzorg (50) en de geestelijke gezondheidszorg (50), gevolgd door de eerstelijnszorg (40) en de jeugdhulp (40). De stijging hoeft niet te betekenen dat er ook meer seksueel grensoverschrijdend gedrag was. De inspectie vermoedt dat het nu eerder gemeld wordt, door de vele aandacht voor het onderwerp. Maar nog steeds is het werkelijke aantal gevallen van seksueel grensoverschrijdend gedrag waarschijnlijk veel hoger dan het aantal meldingen. De vormen van seksueel grensoverschrijdend gedrag verschillen, ook ‘gewenste’ seksuele intimiteiten waarbij een zorgverlener is betrokken zijn grensoverschrijdend. Een zorgrelatie is gebaseerd op vertrouwen en veiligheid. Iemand die zorg of hulp nodig heeft is altijd afhankelijk van degene die de zorg verleent. Er is sprake van een scheve machtsverhouding. Daarom is elke vorm van seksuele intimiteit tussen zorgverlener en cliënt nooit toegestaan en valt onder geweld in de zorgrelatie.
Nieuwsbericht Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd
Op 28 februari 2023 publiceerde de Inspectie Gezondheidszorg & Jeugd (IGJ) de vernieuwde versie van de brochure 'Het mag niet, het mag nooit' over seksueel grensoverschrijdend gedrag in de zorg. In deze brochure staat wat de IGJ onder seksueel grensoverschrijdend gedrag verstaat en wat de inspectie van zorgaanbieders en zorgverleners verwacht: Aandacht voor een veilige zorgrelatie en ‘geweld in de zorgrelatie’ melden bij de inspectie. Het bespreekbaar maken van het onderwerp seksueel overschrijdend gedrag en een oproep tot meer aandacht voor een veilige zorgrelatie staan centraal in de nieuwe versie van de brochure. Deze versie vervangt de IGJ-brochure met dezelfde naam, die verscheen in december 2016.
Vernieuwde IGJ-brochure ''Het mag niet, het mag nooit''
Op donderdag 16 maart voeren ziekenhuismedewerkers voor 24 uur actie op 64 locaties van verschillende algemene ziekenhuizen en revalidatie-instellingen door heel Nederland. Er wordt die dag gewerkt alsof het een zondag is, dat betekent dat alleen spoedeisende zorg doorgaat. De zondagsdiensten starten op donderdag 16 maart om 08.00 uur met een gezamenlijke aftrap in het ziekenhuis. De LAD en de Federatie Medisch Specialisten vinden het belangrijk dat medisch specialisten en andere zorgprofessionals in dienstverband meedoen aan de actiedag, zodat alle ziekenhuismedewerkers samen duidelijk maken dat er een betere cao moet komen. De vakbonden eisen een loonsverhoging van 10% voor 2023 voor alle werknemers. Ook willen ze dat de onregelmatigheidstoeslag wordt betaald over het volledige uurloon, waarbij de hogere salarisgroepen niet meer worden uitgesloten. Verder moet de generatieregeling niet worden ingeperkt, zoals de NVZ wil, maar juist worden verruimd, zodat duurzame inzetbaarheid een uitgangspunt is voor alle inkomensgroepen.
Nieuwsbericht FMS: Landelijke actiedag op 16 maart bij 64 ziekenhuislocaties
Farmaceutische bedrijven hebben in 2022 meer verwachte leveringsproblemen van medicijnen gemeld vergeleken met 2021. Om tekorten te ondervangen, heeft de IGJ in 2022 in totaal 132 keer toestemming gegeven aan fabrikanten, groothandels en apothekers om een alternatief medicijn uit het buitenland te halen. Ook is er een aantal medicijndossiers met voorrang beoordeeld door het CBG om tekorten te voorkomen of de duur van het tekort te beperken. Niet in alle gevallen was er een oplossing. Dat blijkt uit het jaarverslag van het Meldpunt Geneesmiddelentekorten en -defecten.
Nieuwsbericht Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd
Het College Geneeskundige Specialismen (CGS) nam op 8 maart het definitieve besluit om het profiel spoedeisende geneeskunde als medisch specialisme te erkennen. Na een voorgenomen besluit en een consultatieronde daarover concludeerde het CGS dat aan alle tien criteria voor erkenning als specialisme is voldaan. Om dit een wettelijk erkend specialisme te laten zijn op grond van de Wet BIG, moet de minister van VWS de titel als zodanig aanmerken. Daartoe is het besluit inmiddels ter bekrachtiging aangeboden aan de minister met een verzoek om de titel spoedeisende hulp arts als wettelijk erkende titel aan te merken. De beoogde datum van inwerkingtreding van het besluit is 1 januari 2024.
Relevante gezondheidsrechtelijke ontwikkelingen op gebied van wet- en regelgeving en rechtspraak. Dit overzicht is opgesteld door de gezondheidsjuristen van de KNMG.
Het is mogelijk dat uitspraken opgenomen in het onderdeel rechtspraak nog niet onherroepelijk zijn en dat hier nog hoger beroep tegen in wordt gesteld.