Op 6 april 2022 stuurde de vaste commissie voor VWS een brief aan de minister van VWS met een uitnodiging voor een mondeling overleg over gegevensuitwisseling in de zorg. In de brief wijst de commissie op een vijftal knelpunten die de elektronische gegevensuitwisseling in de zorg op dit moment belemmeren: 1) complexiteit van het huidige wettelijk stelsel, 2) onduidelijkheid over de AVG, 3) ontoereikende grondslag voor gegevensuitwisseling, 4) mogelijkheden voor elektronische gegevensuitwisseling en 5) relatie medisch en sociaal domein. In de bijlage bij deze brief formuleert de commissie een aantal vragen voor de minister.
Verenso, V&VN VS en NAPA hebben gezamenlijk de handreiking ‘Samenwerking en taakherschikking ouderenzorg’ gepubliceerd. Het is een praktische handreiking over samenwerking tussen en taakherschikking van de specialist ouderengeneeskunde naar de verpleegkundig specialist en/of naar de physician assistant. Samenwerken en taken herschikken neemt steeds meer toe. Met deze handreiking kun je samen goede lokale praktische en juridische afspraken maken die de kwaliteit van zorg ten goede komen en waarbij je elkaars deskundigheid respecteert. De handreiking is opgesteld door een twaalfkoppige werkgroep, bestaande uit vertegenwoordigers van Verenso, V&VN VS en NAPA.
Nieuwsbericht Verenso, 4 april 2022
Klager heeft een klacht ingediend tegen de behandelend psychiater van de opnameafdeling van de tbs-behandelkliniek waar klager verblijft. Volgens klager is een verkeerde diagnose gevolgd, krijgt hij (dus) een verkeerde behandeling en verkeerde medicatie en is hij op een verkeerde afdeling geplaatst. Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (RTG) heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Ook het Centraal Tuchtcollege (CTG) vindt dat de psychiater als behandelend psychiater van klager op de opnameafdeling van de tbs-behandelkliniek (afdeling Opname 2) bij haar beroepsmatige handelen is gebleven binnen de grenzen van wat van haar als - ‘redelijk bekwame en redelijk handelende’ - psychiater mag worden verwacht. Evenals het RTG is het CTG van oordeel dat de psychiater de door het Pieter Baan Centrum bij klager gestelde diagnose chronische waanstoornis als uitgangspunt mocht nemen bij de behandeling van klager. Verder is niet gebleken dat klager op een verkeerde afdeling is geplaatst of verkeerde medicatie voorgeschreven heeft gekregen. Eenzelfde oordeel gaf het CTG in een andere procedure die deze klager tegen de behandelend psychiater van de behandelafdeling had ingediend.
CTG 6 april 2022, nr. C2020.245, ECLI:NL:TGZCTG:2022:67 en CTG 6 april 2022, nr. C2020..246, ECLI:NL:TGZCTG:2022:66
Klager is in verband met hevige buikpijn in de vroege avond door de huisarts op de huisartsenpost gezien. De huisarts heeft klager onderzocht en naar de spoedeisende hulp verwezen. De klacht houdt in dat de huisarts zeer nalatig, zeer onzorgvuldig en duidelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Bovendien heeft hij zeer slecht gecommuniceerd en ontbrak het hem aan inlevingsvermogen. Hij communiceerde niet over eventuele vermoedens of diagnoses en klager moest aandringen op een verwijzing, aldus klager. Het Regionaal Tuchtcollege (RTG) verklaart de klacht kennelijk ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege (CTG) leidt uit het medisch dossier af dat de huisarts medisch-inhoudelijk juist heeft gehandeld. De communicatie met de patiënt en zijn echtgenote had echter wel beter gekund door zijn overwegingen, twijfels, bevindingen en conclusies met klager te delen. De huisarts liet tijdens de zitting weten dat hij voortaan duidelijker zal communiceren. Mede daarom verwerpt het CTG het beroep van klager.
CTG 6 april 2022, nr. C2021/1158, ECLI:NL:TGZCTG:2022:64
Klager heeft sinds maart 2021 drie (telefonische) consulten bij beklaagde gehad, die op 1-1-2020 is gestart met de opleiding tot specialist bedrijfsgeneeskunde. Voorafgaand aan het eerste consult heeft beklaagde telefonisch contact gehad met de teamchef van klager, waarin deze meedeelde dat sprake was van een arbeidsconflict. Naar aanleiding van de consulten heeft beklaagde telkens een belastbaarheidsadvies opgesteld. Klager verwijt beklaagde dat zij de informatie van de teamchef heeft gebruikt in het voordeel van de werkgever en daarmee willens en wetens een onjuist rapport heeft opgesteld. Ook verwijt hij haar onder meer dat zij al een oordeel zou hebben gevormd en een diagnose zou hebben gesteld voordat alle informatie beschikbaar was. Het Regionaal Tuchtcollege (RTG) leidt uit de stukken af dat beklaagde bij haar adviezen telkens rekening heeft gehouden met de op dat moment voorhanden zijnde informatie. Op grond daarvan mocht zij concluderen dat sprake was van een arbeidsconflict. Van onzorgvuldig handelen of ongepast gedrag is het RTG niet gebleken, zodat de klacht in alle onderdelen ongegrond wordt verklaard.
RTG Zwolle 4 april 2022, nr. Z2021/3229, ECLI:NL:TGZRZWO:2022:33
Klaagster heeft klachten ingediend tegen drie artsen die betrokken zijn geweest bij de opname en behandeling van haar moeder (patiënte) die tijdens de opname in het ziekenhuis is overleden: 1) tegen de arts-assistent die betrokken was op de avond van de opname van patiënte; 2) tegen de klinisch geriater en 3) tegen de arts die alleen gedurende de nacht kort betrokken geweest bij de zorg voor patiënte, namelijk via een telefonisch overleg met een verpleegkundige naar aanleiding van de achterblijvende urineproductie.
De arts-assistent zou ten onrechte met de vochttoediening zijn gestopt, zou hebben nagelaten patiënte te stabiliseren, haar gedurende de nacht aan haar lot hebben overgelaten en op een misleidende wijze hebben gecommuniceerd. De klinisch geriater zou er ten onrechte van uit zijn gegaan dat patiënte veel vocht vasthield, dat zij met het alleen toedienen van plasmedicatie een onjuiste behandeling zou hebben gekozen, dat zij klaagster onjuist zou hebben geïnformeerd en dat zij niet zou hebben geprobeerd met patiënte te communiceren. De arts die alleen gedurende de nacht kort betrokken was geweest zou ten onrechte niet hebben ingegrepen. In alle drie de uitspraken oordeelde het Regionaal Tuchtcollege de klachten ongegrond.
RTG Zwolle 1 april 2022, nr. Z2021/0019, ECLI:NL:TGZRZWO:2022:36; Idem nr. Z2021/0017, ECLI:NL:TGZRZWO:2022:37; Idem nr. Z2021/0018, ECLI:NL:TGZRZWO:2022:38
Klachten tegen internist-endocrinoloog en twee chirurgen-oncoloog. Als nevenbevinding bij de behandeling van borstkanker wordt een toen nog als goedaardig aangemerkte tumor in de bijnier gevonden. Klaagster verwijt beklaagden o.a. dat zij niet adequaat hebben geacteerd op die nevenbevinding. Volgens beklaagden moet onderscheid worden gemaakt tussen de in 2015 bij klaagster gediagnosticeerde borstkanker en de in 2017 bij haar geconstateerde leiomyosarcoom (wekedelen tumor), waarvan toen pas bleek dat die kwaadaardig was. In 2015 bestonden daarvoor geen objectieve aanwijzingen. Beklaagden stellen dat na de operatie in 2017 is gebleken dat het niet ging om een uitzaaiing van borstkanker maar om een uiterst zeldzame, ‘nieuwe’ bijniertumor, zijnde een wekedelen tumor die laaggradig was. Beklaagden betwisten dat de in 2020 vastgestelde uitzaaiingen het gevolg zijn van ondeugdelijk onderzoek of verkeerd operatief ingrijpen. In 2017 was sprake van een uiterst zeldzame, onvoorzienbare ontwikkeling, te weten een plotseling versnelde tumorgroei (dedifferentiatie) van het leiomyosarcoom, aldus beklaagden. Het Regionaal Tuchtcollege (RTG) oordeelt dat er naar objectieve maatstaven er geen reden was te veronderstellen dat de tumor in de bijnier in 2015 al kwaadaardig was. Volgens de toepasselijke richtlijnen hoefde geen rekening te worden gehouden met de zeldzame ontwikkeling die zich heeft voorgedaan. Het beleid is in alle fasen van de behandeling verdedigbaar geweest. Het RTG verklaart de klachten ongegrond.
RTG Zwolle, 1 april 2022, nrs. Z2021/3258,3259,3260, ECLI:NL:TGZRZWO:2022:34
Een bedrijfsarts wordt verweten dat hij onzorgvuldig te werk is gegaan en een verkeerde beslissing heeft genomen door klager 100% beter te verklaren. Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (RTG) is van oordeel dat de bedrijfsarts in redelijkheid niet tot een 100% betermelding kon oordelen. Zowel in financiële zin als wat betreft mogelijkheden voor het vinden van werk werd klager hierdoor benadeeld. Voor deze keuze van beklaagde bestonden onvoldoende medische argumenten, naar het oordeel van het RTG. Beklaagde had ervaring in deze rol als bedrijfsarts bij verzuimbegeleiding in eigen-risico situaties en was op de hoogte van de moeizame relatie tussen klager en ex-werkgever. Van een ervaren bedrijfsarts op dat gebied mag worden verwacht dat hij weet welke vergaande consequenties een uitspraak ‘volledig arbeidsgeschikt’ heeft ter vermindering van de schadelast van de ex-werkgever en ten nadele van de ziektewetrechten van de ex-werknemer. Ook in de bedrijfsgeneeskundige nazorg is beklaagde tekortgeschoten. Gelet op de ingrijpende gevolgen van een 100% hersteldverklaring moeten verder hoge eisen worden gesteld aan de instemming van de werknemer met een dergelijk beleid. De conclusie van het RTG is dat beklaagde ernstig is tekortgeschoten in de zorgvuldigheid die van hem als bedrijfsarts mag worden verwacht rondom de verzuimbegeleiding van klager. Bij de zwaarte van de op te leggen maatregel betrekt het RTG toch dit tuchtrechtelijk verleden van beklaagde, omdat het duidelijk maakt dat het handelen van beklaagde niet is aan te merken als een incident. Ook neemt het RTG in aanmerking dat de onzorgvuldigheid van zijn handelen nog niet tot beklaagde is doorgedrongen. Het RTG verklaart de klacht gegrond, legt beklaagde een schorsing op voor drie maanden en gelast publicatie van de uitspraak.
RTG Den Haag 30 maart 2022, nr. D2021/2045-2021-042, ECLI:NL:TGZRSGR:2022:52
Een plastisch chirurg heeft medio 2018 bij klaagster een borstlift en -vergroting met prothesen uitgevoerd. Na de operatie kreeg klaagster veel klachten en was onder meer sprake van tepelnecrose. Klaagster is toen door de huisarts voor behandeling verwezen naar een ziekenhuis. Klaagster verwijt de plastisch chirurg onder meer dat zij vooraf niet is geïnformeerd over mogelijke complicaties waaronder tepelnecrose, dat hij de tepelnecrose niet heeft onderkend, dat hij haar noodzakelijke medische zorg heeft onthouden, onzorgvuldig/onhygiënisch heeft gehandeld, tekort is geschoten in communicatie en bejegening en een onvolledige en onjuiste verslaglegging in het medisch dossier. Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (RTG) verklaart de klacht deels gegrond en deels ongegrond, schorst de bevoegdheid van de plastisch chirurg voor de duur van drie maanden, veroordeelt hem in de vastgestelde proceskosten en bepaalt dat deze beslissing in geanonimiseerde vorm zal worden gepubliceerd. Het Centraal Tuchtcollege (CTG) verklaart zowel het principaal en incidentele beroep ongegrond. Volgens het CTG heeft het RTG terecht in aanmerking genomen dat de plastisch chirurg eerder met een soortgelijk tuchtrechtelijk verwijt geconfronteerd (zie: CTG 24 januari 2017; ECLI:NL:TGZCTG:2017:45) is geweest, waarvoor destijds een voorwaardelijke schorsing is opgelegd. Zorgelijk is dat de plastisch chirurg geen blijk heeft gegeven van de eerdere tuchtzaak te hebben geleerd, in deze zaak blijft volharden dat zijn manier van handelen juist is geweest, terwijl de klacht op meerdere onderdelen gegrond is bevonden. Evenals het RTG, acht het CTG een onvoorwaardelijke schorsing van de inschrijving in het BIG-register voor de duur van drie maanden passend en geboden. Daarnaast wordt de chirurg veroordeeld tot betaling aan klaagster in de vastgestelde reis en proceskosten en gelast het CTG publicatie van deze uitspraak.
CTG Den Haag 30 maart 2022, nr. C2020.279, ECLI:NL:TGZCTG:2022:57
Klaagster is in het ziekenhuis bevallen van haar zoon en werd daarbij begeleid door verweerster, destijds werkzaam als anios gynaecologie. Bij de bevalling is een totaalruptuur ontstaan. De supervisor van verweerster heeft de ruptuur op de verloskamer gehecht. Klaagster verwijt verweerster onvoldoende zorg bij de bevalling en bij de controle daarna. Het Regionaal Tuchtcollege (RTG) heeft de klacht ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege (CTG) oordeelt, anders dan het RTG, dat de arts klaagster in dit geval wel lichamelijk had moeten onderzoeken. Uit het dossier bleek immers dat twee weken eerder de ruptuur bij aanraking nog zeer pijnlijk was, en ook gaf klaagster eerder aan dat er nog steeds sprake was van pijn. Een dergelijk klachtenpatroon in de periode na een totaalruptuur had voor de arts aanleiding moeten zijn klaagster lichamelijk te onderzoeken om te controleren of de genezing naar verwachting en zonder complicaties verliep. Het beroep van klaagster slaagt op dit punt. Het CTG vernietigt de beslissing in eerste aanleg, verklaart de klacht gegrond op het punt van de nazorg, legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op en gelast publicatie van de beslissing.
CTG 30 maart 2022, nr. C2020.282, ECLI:NL:TGZCTG:2022:58
Klager heeft in 2017 voor het eerst de polikliniek neurologie van het ziekenhuis waar de neuroloog (verweerder) werkzaam is bezocht met gevoels- en coördinatiestoornissen en het gevoel minder kracht te hebben. Hij is meermalen op consult geweest en door verschillende artsen/arts-assistenten gezien. De neuroloog is hoofd van de afdeling neurologie en als supervisor en regiebehandelaar bij de eerste twee consulten betrokken geweest. Uiteindelijk is in een ander ziekenhuis de diagnose CIDP, een vorm van demyeliniserende polyneuropathie, gesteld. Klager verwijt de neuroloog onder meer dat er onvoldoende lichamelijk onderzoek is gedaan, verkeerde conclusies zijn getrokken en dat er geen goede afstemming is geweest tussen een aantal afdelingen. Het Centraal Tuchtcollege (CTG) oordeelt in beroep dat de neuroloog onvoldoende invulling heeft gegeven aan zijn rol als supervisor tevens hoofd/regiebehandelaar bij het tweede consult van klager. De neuroloog heeft namelijk onvoldoende invulling gegeven aan zijn rol als supervisor tevens hoofd/regiebehandelaar bij het tweede consult van klager. De neuroloog, die wist hoe de afdeling neurologie was georganiseerd met telkens wisselende arts-assistenten en supervisoren, had sterker de vinger aan de pols moeten houden om te voorkomen dat de verdenking van (een atypische vorm van) CIDP niet naar de achtergrond zou raken. Daarom had het in de rede gelegen dat de neuroloog klager bij het tweede consult zelf had gezien. De neuroloog heeft op de zitting erkend dat dat beter zou zijn geweest. Verder had de neuroloog er op toe moeten zien dat de niet uitgesloten verdenking op CIDP met klager werd gedeeld. De neuroloog had klager daar zelf over moeten informeren of er in ieder geval voor moeten zorgen dat die verdenking op adequate wijze met klager werd besproken. Nu dit niet is gebeurd is de neuroloog tekortgeschoten in de zorg die hij jegens klager had moeten betrachten. De klacht wordt alsnog gedeeltelijk gegrond verklaard en aan de neuroloog wordt een waarschuwing opgelegd.
CTG 30 maart 2022, nr. C2021/1008, ECLI:NL:TGZCTG:2022:61
De zoon van een overleden patiënt klaagt erover dat de internist niet heeft toegezien op het zorgvuldig omgaan met het EPD, hij de kritieke toestand van de patiënt niet heeft opgemerkt en is tekortgeschoten in zijn rol als supervisor en opleider. Ook wordt beklaagde verweten dat hij als eindverantwoordelijke op de IC niet het onverwachte en snelle overlijden van de patiënt heeft opgepakt om na te gaan of gedurende de behandeling iets niet goed is verlopen. Tevens zou hij als betrokkene op de IC de casus in de necrologiecommissie mede hebben beoordeeld en daarbij onzorgvuldig hebben gehandeld. Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (RTG) oordeelt dat de verslaglegging te summier is en dat hij als hoofdbehandelaar verantwoordelijk is voor een gedegen dossiervoering. Het RTG acht dit klachtonderdeel gegrond. Het RTG acht het handelen van beklaagde medisch technisch correct en te billijken. Voorts valt het volgens het RTG de internist niet te verwijten dat hij de kans op overlijden niet heeft gecommuniceerd met de nabestaanden daar reeds met de patiënt en diens echtgenoot was gesproken over de psychische belasting van een IC-opname. Beklaagde heeft ter zitting verklaard geen betrokkenheid te hebben gehad bij de beoordeling van de casus van de patiënt. Wel merkt het RTG op dat beklaagde – teneinde de schijn van belangenverstrengeling te voorkomen – zijn rol als voorzitter van de necrologiecommissie aan klager op voorhand duidelijk had moeten maken. Het RTG constateert dat enkel sprake is van een verwijt. Daarbij gaat het RTG ervan uit beklaagde zijn eigen handelen voldoende kritisch tegen het licht heeft gehouden. Dit blijkt ook uit de omstandigheid dat beklaagde ter zitting heeft betoogd zich te hebben voorgenomen extra te letten op een juiste wijze van dossiervoering, ook indien een arts-assistent onder zijn supervisie en verantwoordelijkheid aantekeningen maakt in het dossier. Het RTG heeft reden om aan te nemen dat het handelen van beklaagde een eenmalig verzuim betreft en legt geen maatregel op.
RTG Zwolle, 25 maart 2022, nr. Z2021/3234, ECLI:NL:TGZRZWO:2022:29
De zoon van een overleden patiënt klaagt erover dat de internist de kritieke toestand van de patiënt niet heeft opgemerkt, hij niet heeft toegezien op een correcte naleving van de medicatievoorschriften en hij in zijn rol als supervisor tekort is geschoten. Ook heeft hij op geen enkel moment de ernst van de toestand van de patiënt, noch de kans op overlijden, aan patiënt en nabestaanden gecommuniceerd. Tot slot verwijt klager de internist dat hij niet het snelle overlijden van de patiënt heeft opgepakt om na te gaan of iets niet goed is verlopen. Volgens het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (RTG) had d De internist had op grond van de SIRS-criteria de (dreigende) sepsis moeten vaststellen, antibiotica moeten voorschrijven en het lactaat moeten bepalen. Alhoewel de klinische indruk het beeld schetste van een adequaat reagerende patiënt, had de internist oog moeten hebben voor deze criteria (ongeacht de cardiale voorgeschiedenis van de patiënt), daar er minstens twee van de vier criteria aanwezig waren. Ook in zijn hoedanigheid van eindverantwoordelijke op de afdeling interne geneeskunde en van supervisor had van de internist verwacht mogen worden dat hij zich niet enkel had laten leiden door de cardiale voorgeschiedenis van de patiënt, maar dat hij de aanwezige criteria voor een (dreigende) sepsis had moeten opmerken. Door dit na te laten heeft beklaagde de sepsis ook niet in zijn opleidersrol kunnen betrekken. De overige klachtonderdelen worden ongegrond verklaard. Het RTG legt de maatregel van waarschuwing op en gelast publicatie van de beslissing.
RTG Zwolle, 25 maart 2022, nr. Z2021/3235, ECLI:NL:TGZRZWO:2022:30
Minister Helder (Langdurige Zorg en Sport) heeft de Tweede Kamer een brief gestuurd over de toenemende agressie tegen zorgpersoneel, in het bijzonder de medewerkers van ziekenhuizen. De belangrijkste punten in de brief betreffen de bestaande Eenduidige Landelijke Afspraken, het Standpunt Coronazorgen, het Contactpunt psychosociale ondersteuning van zorgprofessionals van ARQ IVP en de ondersteuning die de minister aan werkgevers biedt bij hun activiteiten om medewerkers te beschermen tegen agressie en ongewenst gedrag.
Kamerbrief over agressie tegen zorgpersoneel, 6 april 2022
Het jaarverslag 2021 van de tuchtcolleges voor de gezondheidszorg is gepubliceerd als online magazine, met een gedetailleerd cijferoverzicht op de website. In het magazine reflecteren zorgverleners op de mogelijkheden om meer te leren van het tuchtrecht. In het jaarverslag kunt u een video bekijken met daarin enkele vragen en antwoorden over dit onderwerp en de cijfers. In die video vertelt Nicolien Verkleij, voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege Amsterdam, onder andere dat de tuchtcolleges de wetgever hebben verzocht om de verjaringstermijn voor het indienen van tuchtklachten te verkorten van tien naar vijf of zeven jaar. Opvallend is verder dat het aantal binnengekomen klachten, sinds 2020 een sterke daling vertoont ten opzichte van eerdere jaren (iets meer dan 1000 in 2020 en 2021 tegenover bijna 1800 in 2018 en ruim 1500 in 2019).
Persbericht Tuchtcolleges voor de Gezondheidszorg, 5 april 2022
Op 31 maart 2022 is het jaarverslag van de RTE over 2021 aangeboden aan minister Ernst Kuipers van het ministerie van VWS. Zowel het aantal meldingen als het percentage van het totale sterftecijfer is gestegen ten opzichte van het jaar ervoor met 10,5% respectievelijk 0,4%. In zeven van de in het afgelopen jaar beoordeelde meldingen kwam de RTE tot het oordeel dat de behandelend arts bij de toepassing van de euthanasie niet heeft gehandeld in overeenstemming met de wettelijke zorgvuldigheidseisen. Dit betekent dat artsen in overgrote meerderheid zorgvuldig handelen. In 2021 werd aan zes patiënten met vergevorderde dementie euthanasie verleend. 89,0% van de patiënten heeft aandoeningen als kanker, aandoeningen aan het zenuwstelsel, hart- en vaataandoeningen, longaandoeningen en een combinatie van (doorgaans somatische) aandoeningen.
Relevante gezondheidsrechtelijke ontwikkelingen op gebied van wet- en regelgeving en rechtspraak. Dit overzicht is opgesteld door de gezondheidsjuristen van de KNMG.
Het is mogelijk dat uitspraken opgenomen in het onderdeel rechtspraak nog niet onherroepelijk zijn en dat hier nog hoger beroep tegen in wordt gesteld.