Minister Kuipers van VWS heeft in een Kamerbrief d.d. 13 april 2022 de Tweede Kamer verzocht de op handen zijnde plenaire behandeling van het Wetsvoorstel elektronische gegevensuitwisseling in de zorg (Wegiz, Kamerstukken II 2020/2021, 35824, nr. 2) met ongeveer twee maanden uit te stellen. Naar verwachting wordt namelijk op 3 mei 2022 het voorstel voor een verordening inzake een ‘Europese ruimte voor gezondheidsgegevens’ gepubliceerd. De minister vindt het wenselijk dat voorafgaand aan de plenaire behandeling van de Wegiz dit voorstel geanalyseerd wordt, omdat de verwachting is dat deze verordening op veel onderdelen het stelsel zoals het wetsvoorstel Wegiz beoogt, rechtstreeks raakt.
Kamerbrief, 13 april 2022
Klaagster heeft zich vanwege klachten aan haar linker oor tot de huisartspraktijk gewend waar verweerster destijds als waarnemend huisarts werkzaam was. Volgens de aantekeningen in het medisch dossier vertelde klaagster onder meer dat zij sinds een paar dagen niet meer kon horen met haar linker oor en dat dit geleidelijk was ontstaan. Verweerster verrichtte lichamelijk onderzoek en kwam tot de diagnose otitis media met effusie (OME) van het linkeroor. Zij gaf onder andere het advies xylometazoline neusspray te gebruiken, maximaal een week, en bij geen verbetering retour te komen. Hierna is verweerster niet meer bij de behandeling van klaagster betrokken geweest. Nadien is klaagster verwezen naar de KNO-arts. Deze kwam tot de diagnose "sudden deafness". Klaagster is blijvend doof aan haar linkeroor, met tinnitus en hyperacusis. De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster ten onrechte niet de diagnose "sudden deafness" heeft gesteld. Naar het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege zijn de afwegingen die verweerster heeft gemaakt goed te volgen. Uit de toepasselijke norm, de NHG-standaard slechthorendheid uit juni 2014, volgt op grond van de gepresenteerde klachten en het doffe trommelvlies geen indicatie voor audiometrie of stemvorkproeven. Wel geeft het RTG aan dat een stemvorkproef om sudden deafness uit te sluiten in de huisartspraktijk zekerheidshalve vaker zou kunnen worden toegepast, nu het gaat om een zeer beperkte vorm van aanvullend onderzoek. Het Centraal Tuchtcollege (CTG) oordeelt anders. Omdat er op grond van de anamnese duidelijke aanwijzingen waren dat er eenzijdig ernstig gehoorverlies in het linkeroor was, in korte tijd ontstaan, en klaagster geen verkoudheidsklachten had, had het in dit geval in de rede gelegen om duur, aard en ernst van het gehoorverlies van het linkeroor grondig uit te vragen en te onderzoeken. Dit had door gericht te vragen naar het tijdsbestek waarin de doofheid was ontstaan, een fluisterspraaktest of indien mogelijk een audiogram en de stemvorkproef kunnen worden gedaan. De anamnese en het onderzoek zijn aldus onvolledig geweest en daardoor heeft de huisarts de diagnose sudden deafness onvoldoende in overweging genomen.Het CTG is van oordeel dat volstaan kan worden met gegrondverklaring van de klacht en dat van het opleggen van een maatregel kan worden afgezien. Daartoe wordt onder meer overwogen dat de huisarts zich de casus erg heeft aangetrokken en maatregelen heeft getroffen om de kans op herhaling te verkleinen.
CTG 20 april 2022, ECLI:NL:TGZCTG:2022:89.
Klager heeft op jonge leeftijd een meningococcensepsis meegemaakt, als gevolg waarvan zijn beide onderbenen zijn geamputeerd en hij onderbeenprothesen draagt.Na een val heeft klager zijn heup gebroken. Een collega van verweerder heeft klager gezien en aan klager uitgelegd dat een operatie (mediale collumfractuur osteosynthese) zou worden uitgevoerd en dat daarbij een Steinmannse pen in het femur van zijn rechterbeen zou kunnen worden geplaatst. Verweerder, orthopedisch chirurg, heeft bij klager de operatie uitgevoerd met behulp van een plaat en schroeven (DHS), met plaatsing van een anti-rotatieschroef. Verweerder heeft klager kort voor de behandeling gesproken. Nadien gaf klager aan veel pijn en beperkingen te ervaren. Uiteindelijk heeft klager elders een totale heupprothese (THP) gekregen. De klacht houdt in dat er geen sprake was van informed consent, de orthopedisch chirurg onvoldoende expertise had om de operatie uit te voeren en hij de operatie niet goed heeft uitgevoerd. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht ongegrond. Het college overweegt daartoe dat indien binnen een team de taken aldus verdeeld zijn, dat de uitleg over de operatie in verband met het noodzakelijke informed consent door een ander dan de operateur is gedaan, de operateur hierop in beginsel mag vertrouwen. Wel heeft de operateur de eigen verantwoordelijkheid om te verifiëren of het gesprek heeft plaatsgevonden en de patiënt de informatie heeft begrepen. De operateur dient zo nodig aanvullende informatie te verschaffen. Dit gaat echter niet zo ver dat het hele gesprek opnieuw moet worden nagelopen als hiervoor geen aanleiding is. In dit geval heeft verweerder naar het oordeel van het college voldoende zorgvuldigheid betracht door klager te vragen naar wat hij wist. Tevens mocht verweerder er in redelijkheid van uitgaan dat klager voldoende was geïnformeerd, gezien de kennis die klager over de operatie bleek te hebben. Wat betreft de uitvoering oordeelt het RTG dat verweerder weloverwogen heeft gehandeld en technisch gezien niet is gebleken dat hij daarbij verkeerde keuzes heeft gemaakt of de gekozen techniek onjuist of onzorgvuldig heeft uitgevoerd.Het Centraal Tuchtcollege bevestigt deze beslissing.
CTG 20 april 2022, ECLI:NL:TGZCTG:2022:92.
Klager is de ex-partner van een collega van verweerster in zaak E2021/3497 (psychiater) en verweerder in zaak E2021/3498 (ook psychiater). Klager en zijn ex-partner zijn in een echtscheiding verwikkeld. Daarnaast speelt een voogdijzaak tussen klager en zijn ex-partner over de voogdij van hun minderjarige kind. Op enig moment hebben de psychiaters, op verzoek van de hiervoor genoemde collega, samen een verklaring geschreven, waarin staat dat het gedrag van klager bij hen, zijnde psychiaters, vraagtekens oproept, dat zij hebben begrepen dat de haptotherapeut en huisarts van klager uitspraken hebben gedaan over het al dan niet aanwezig zijn van persoonlijkheidsproblematiek, dat deze zorgverleners hiervoor niet de aangewezen professionals zijn en dat een gedegen onderzoek bij een onafhankelijk psychiater wellicht van grote meerwaarde is. De collega mocht deze verklaring van de psychiaters gebruiken zoals zij nodig vond en naar eigen inzicht inzetten. Beide psychiaters hebben de verklaring ondertekend en daarbij hun beroepstitel genoteerd. Klager verwijt de psychiaters onder andere dat zij hun expertise hebben ingezet ten behoeve van een ongefundeerde verklaring (zonder datum) over klager, afgegeven zonder klager gezien, gesproken of onderzocht te hebben en dat zij hun artsentitels en expertise/bevoegdheid als psychiater hebben misbruikt. In beide zaken oordeelt het Regionaal Tuchtcollege (RTG) dat het een goede beroepsbeoefenaar niet betaamt om op deze manier zijn of haar professionele hoedanigheid in te zetten om een collega te helpen of over derden een persoonlijk oordeel te geven met de suggestie van professionaliteit. Door hun handelen hebben de psychiaters het vertrouwen in hun vak en de medische beroepsgroep geschaad. Zij hebben hun expertise gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze is bedoeld, waardoor feitelijk sprake is van misbruik van de beroepstitel. In beide gevallen acht het RTG de maatregel van waarschuwing passend; de psychiaters hebben volgens het RTG gehandeld vanuit oprechte zorgen over hun collega en het RTG heeft er vertrouwen in dat zij in de toekomst anders zullen handelen.
RTG 20 april 2022, ECLI:NL:TGZREIN:2022:17 (verweerster) en ECLI:NL:TGZREIN:2022:18 (verweerder).
Klager is in zijn jeugd gediagnosticeerd met het syndroom van Asperger (hierna: Asperger) en depressies. Vanwege depressieve gevoelens is klager verwezen naar de instelling waar beklaagde als gz-psycholoog en psychotherapeut werkzaam is. Beklaagde is bij de behandeling van klager betrokken geraakt in zijn rol als werkbegeleider van de basispsycholoog die klager behandelde. Gedurende de behandeling kwam naar voren dat klager twijfelde aan de diagnose Asperger. De basispsycholoog en beklaagde hebben de diagnose vervolgens onderzocht, maar zijn samen tot de conclusie gekomen dat er onvoldoende aanwijzingen waren om de diagnose Asperger weg te strepen. Dit heeft de basispsycholoog vervolgens met klager gedeeld, waarop klager aangaf de bevindingen van beklaagde schriftelijk te willen ontvangen. Beklaagde heeft geen afzonderlijk verslag willen opstellen en vond afgifte van het verslag – zoals gerapporteerd door de basispsycholoog – voldoende. Kort hierna heeft klager de behandelrelatie stopgezet. Klager verwijt beklaagde onder andere dat hij onzorgvuldige diagnostiek heeft bedreven, dat hij de communicatie over de betwiste diagnose en de afsluiting van de behandeling aan de basispsycholoog heeft overgelaten, dat hij herhaaldelijk heeft geweigerd met klager in gesprek te gaan en dat hij heet nagelaten het medisch dossier in te zien. Het Regionaal Tuchtcollege (RTG) acht de klacht alleen gegrond voor zover het gaat om het overlaten van de communicatie aan de basispsycholoog en het weigeren van een persoonlijk gesprek. Volgens het RTG was beklaagde op de hoogte van het feit dat klager moeite had met de diagnose Asperger en had hij daarover zelf met klager in gesprek moeten treden en dat niet enkel aan de basispsycholoog mogen overlaten. Dit te meer omdat hij als werkbegeleider inhoudelijk betrokken was, althans behoorde te zijn, bij de behandeling van klager en eindverantwoordelijk was voor het handelen van de basispsycholoog. Nu beklaagde geen blijk heeft gegeven dit in te zien, acht het RTG de maatregel van waarschuwing op zijn plaats.
RTG 15 april 2022, ECLI:NL:TGZRZWO:2022:41 (gz-psycholoog) en ECLI:NL:TGZRZWO:2022:40 (psychotherapeut).
Een patiënte klaagt bij de tuchtrechter over het feit dat een waarnemend huisarts naar aanleiding van een klacht van klaagster over diens handelen bij de klachtencommissie, zonder haar toestemming haar medisch dossier heeft ingezien en voor zijn verweer tegen de klacht gebruik heeft gemaakt van daarin opgenomen gegevens. Het Regionaal Tuchtcollege (RTG) verklaarde de klacht gegrond en legt een waarschuwing op. Hoewel geen sprake meer was van een behandelrelatie en dus ook het beroepsgeheim niet meer gold, was wel sprake van een schending van de privacy van klaagster, aldus het RTG. Het Centraal Tuchtcollege (CTG) oordeelt anders en stelt dat het beroepsgeheim nog wel gold, maar dat – anders dan de KNMG-richtlijn Omgaan met medische gegevens stelt – een arts geen toestemming nodig heeft voor gebruik van relevante medische gegevens ten behoeve van diens verweer in een procedure bij de klachtencommissie. Van zorgverleners wordt verwacht, aldus het CTG, dat zij zich toetsbaar opstellen en, bijvoorbeeld in een wettelijk geregelde klachten- of tuchtprocedure, verantwoording afleggen. Ook heeft de zorgverlener een te respecteren eigen belang om zich adequaat te kunnen verweren, nu de bedoelde procedures kunnen leiden tot ingrijpende oordelen of maatregelen. Hieruit vloeit voort dat het zorgverleners die in het kader van een wettelijk geregelde procedure een klacht ontvangen, in beginsel vrij staat om zich te verweren met relevante gegevens uit het patiëntendossier. Anders dan de KNMG-richtlijn Omgaan met medische gegeven, ziet het CTG geen aanleiding op dit punt strengere eisen te stellen in het geval van een wettelijke klachtenprocedure dan in het geval van een tuchtprocedure. Het gebruik van niet-relevante gegevens merkt het CTG wel aan als een ongeoorloofde schending van het beroepsgeheim en de privacy van de patiënt. Is sprake van door de patiënt gestelde beperkingen met betrekking tot het gebruiken van gegevens uit diens dossier, blijkend uit een door de patiënt opgestelde machtiging, dan zal de zorgverlener deze beperkingen moeten respecteren. Het is dan aan de klachtencommissie of tuchtrechter om te beoordelen of de wel beschikbare gegevens voldoende basis bieden om te komen tot een inhoudelijk oordeel over de klacht. Het CTG concludeert dat geen sprake was van schending van het beroepsgeheim of van de privacy van klaagster door de huisarts. Het verklaart de klacht in zijn geheel alsnog ongegrond is waardoor ook de opgelegde waarschuwing komt te vervallen.
CTG 13 april 2022, ECLI:NL:TGZCTG:2022:87 [i]
[i] De KNMG neemt de uitspraak van het CTG mee in de op handen zijnde herziening van haar Richtlijn omgaan met medische gegevens uit 2021.
Het Gerechtshof Den Haag heeft op 11 april 2022 een vrouw veroordeeld voor bedreiging van de directeur van het RIVM. Het Haagse hof heeft haar een gevangenisstraf van twee weken opgelegd.De vrouw werd ervan verdacht dat zij, als reactie op een bericht op een Telegramaccount, de directeur van het RIVM heeft bedreigd door het plaatsen van video’s en afbeeldingen waarop te zien is dat een vlag met daarop de naam van deze directeur en een beschuldigende tekst wordt verbrand. Door de verdediging werd naar voren gebracht dat het verbranden van een vlag valt onder het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op vrijheid van vreedzame vergadering en vereniging (artikelen 10 en 11 van het EVRM). Daarom zou de verdachte ontslagen moeten worden van rechtsvervolging. Daarnaast heeft de verdediging gesteld dat de tenlastegelegde uitingen niet gekwalificeerd kunnen worden als een bedreiging. Het Haagse hof ging daarin niet mee.
Het hof oordeelt dat het verbranden van een vlag op zichzelf geen bedreiging oplevert. Echter, het plaatsen van afbeeldingen en video’s waarop een vlag verbrand wordt op het Telegramaccount door de verdachte stond niet op zichzelf. Het was een directe reactie op een door een ander eerder geplaatste bedreiging. De combinatie van de berichten (de eerdere bedreiging én de reactie daarop van de verdachte) kon naar het oordeel van het hof bij de directeur de redelijke vrees opwekken dat tegen hem, zijn gezinsleden of zijn woning geweld zou worden gepleegd. Dat maakt dat het hof van oordeel is dat ook het handelen van verdachte strafwaardig was. De verdachte was eerder door de rechtbank Den Haag voor hetzelfde feit veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken, waarvan vier voorwaardelijk.
Gerechtshof Den Haag 11 april 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:594
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) heeft het jaarverslag van 2021 gepubliceerd. In 2021 adviseerde de AP het kabinet maar liefst 95 keer over wetgeving waarin verwerking van persoonsgegevens aan de orde was. In 18 gevallen adviseerde de AP het kabinet een wetsvoorstel flink aan te passen. Of anders niet aan te bieden aan de Tweede Kamer. De AP heeft de indruk dat het kabinet wetsvoorstellen vaak ziet als een vrijbrief voor de overheid om bijna ongelimiteerd persoonsgegevens van burgers te verzamelen, op te slaan of te verspreiden. Als voorbeeld noemt de AP het voorstel voor de Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden (WGS). In dat wetsvoorstel wordt wettelijk geregeld dat verschillende samenwerkingsverbanden, waaronder Regionale Informatie- en Expertisecentra (RIEC’s) en Zorg- en Veiligheidshuizen (ZVH’s) gegevens met elkaar kunnen delen en met andere partijen, zoals banken. Volgens de AP geeft de WGS overheidsorganisaties én private partijen zeer ruime bevoegdheden om persoonsgegevens met elkaar te delen. Dit kan grote gevolgen hebben voor mensen die ‘op het verkeerde lijstje’ terechtkomen.
Nieuwsbericht AP, 19 april 2022 en Jaarverslag AP 2021.
Op woensdag 13 april vond de 9e Els Borst Lezing plaats, deze keer verzorgd door dr. Bernice Bovenkerk, universitair hoofddocent dier- en milieu-ethiek bij de Filosofie Groep van Wageningen Universiteit. Met deze lezing deelde Bernice haar visie over de verbondenheid tussen de gezondheid van mens, dier en milieu volgens de One Health benadering. Deze benadering vertrekt vanuit de wederkerige relaties tussen de gezondheid van mens, dier en milieu. Zo liet de coronapandemie zien dat dieren ziektes kunnen overbrengen aan mensen, maar ook dat dieren ziek kunnen worden als gevolg van menselijk ingrijpen. Onder meer de volgende vragen kwamen in de lezing aan de orde: hoe te handelen bij conflicten tussen de gezondheid van mens, dier en milieu? Mogen we dieren preventief slachten om de volksgezondheid te beschermen? Hoe veel gezondheidsrisico zijn we bereid te lopen om voldoende en betaalbaar voedsel te kunnen produceren?
Nieuwsbericht, 14 april 2022.
Nieuwe technologische ontwikkelingen, zoals robotisering en artificial intelligence hebben een grote impact op het werk van de arts. Dit schept nieuwe vragen en uitdagingen. Om te zorgen dat de arts hiervoor in de toekomst goed is uitgerust, heeft het College van Bestuur van de Universiteit van Amsterdam (UvA) de KNMG toegelaten een nieuwe bijzondere leerstoel Recht, zorgtechnologie en geneeskunde aan de UvA te vestigen. Met instemming van de UvA heeft de KNMG per 1 mei 2022 mr. dr. Corrette Ploem benoemd tot bijzonder hoogleraar op deze leerstoel.
Nieuwsbericht, 11 april 2022.
Relevante gezondheidsrechtelijke ontwikkelingen op gebied van wet- en regelgeving en rechtspraak. Dit overzicht is opgesteld door de gezondheidsjuristen van de KNMG.
Het is mogelijk dat uitspraken opgenomen in het onderdeel rechtspraak nog niet onherroepelijk zijn en dat hier nog hoger beroep tegen in wordt gesteld.