Op 16 mei 2022 hebben de ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en het ministerie van Justitie en Veiligheid (J&V) het onderzoeksrapport “Verkenning van juridische en beleidsmatige interventies ter voorkoming en bestrijding van ‘conversietherapie” aan de Tweede Kamer gezonden. De ministers verwachten in het zomerreces met een beleidsreactie op deze verkenning te komen. De verkenning is uitgevoerd door Regioplan en de Universiteit van Amsterdam in opdracht van de ministeries van OCW en J&V. In de verkenning is onderzocht welke juridische en beleidsmatige interventies de overheid ter beschikking staan om Sexual Orientation and Gender Identity and Expression Change Efforts (SOGIECE), ook bekend onder de noemer (homo)conversie, te voorkomen en tegen te gaan.
Verkenning van juridische en beleidsmatige interventies ter voorkoming en bestrijding van ‘conversietherapie’
Op 20 mei 2022 heeft de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies (dd 9 december 2020) over het initiatiefwetsvoorstel toetsing levenseindebegeleiding van ouderen op verzoek openbaar gemaakt.
Het wetsvoorstel regelt dat ouderen die niet ernstig ziek zijn, hulp bij zelfdoding kunnen krijgen van een levenseindebegeleider. Daarvoor creëert het wetsvoorstel een nieuwe strafuitsluitingsgrond. Uit onderzoek blijkt dat de problematiek die speelt bij ouderen die een actieve doodswens hebben zonder dat zij ernstig ziek zijn, complex is. Belangrijke factoren die de doodswens versterken zijn piekeren, financiële zorgen, ziekten, eenzaamheid, afhankelijkheid van anderen en het gevoel hebben anderen tot last te zijn. De doodswens bij deze groep is bovendien veranderlijk en sterk situatie- en contextgebonden.
Op grond van internationale verdragen heeft de overheid de verplichting om burgers te beschermen tegen onvrijwillige, overhaaste of onvoldoende geïnformeerde beslissingen over het levenseinde en tegen misbruik van een regeling zoals hier wordt voorgesteld. Daarom moeten voor levensbeëindiging op verzoek zodanige waarborgen in het leven worden geroepen dat voorkomen wordt dat mensen hun leven beëindigen, maar:
De in het wetsvoorstel opgenomen zorgvuldigheidseisen zijn onvoldoende om aan de door de Afdeling advisering geformuleerde waarborgen te voldoen. De Afdeling adviseert daarom het voorstel niet in behandeling te nemen, tenzij het is aangepast.
Minister Kuipers (VWS) informeert de Tweede Kamer over de stand van zaken van de herijking van de grondslagen voor gegevensuitwisseling in de zorg. De Eerste Kamer heeft eenzelfde brief gekregen. Hij informeert de Kamer hierin over de eerste bevindingen c.q. stand van zaken betreffende het herijkingstraject, evenals hoe hij deze verdiepingsslag gaat aanpakken. De herijking van de grondslagen voor gegevensuitwisseling is onderdeel van Kuipers zijn streven om met het veld het zorginformatielandschap te optimaliseren. Bij de uitwerking zal het belang van gegevensbescherming in het oog moeten worden gehouden en zal – met het zorgveld - steeds gezocht moeten worden naar de juiste balans tussen kwaliteit van de zorg en gegevensbescherming. Het is dan ook belangrijk een zorgvuldig proces te volgen. Maar het is volgens Kuipers ook belangrijk dat er nu al stappen worden gezet in het optimaliseren van gegevensuitwisseling in de zorg. Kuipers bekijkt daarom komend jaar nadrukkelijk ook waar het kan om binnen het juridische stelsel knelpunten technologisch, functioneel en communicatief knelpunten op te lossen. De stakeholders zal hij hierbij nauw betrekken. Waar mogelijk zal hij ook starten met de implementatie van oplossingsrichtingen die op de korte termijn kunnen worden verwezenlijkt. Begin 2023 komt Kuipers met een breed gedragen beleidslijn over hoe de voorwaarden voor gegevensuitwisseling in de zorg optimaal kunnen bijdragen – nu en in de toekomst – aan het laten stromen van gegevens tussen zorgprofessionals.
Kamerbrief herijking grondslagen voor gegevensuitwisseling in de zorg d.d. 9 mei 2022
Minister Kuipers (VWS) deelt middels een kamerbrief de actuele Europese ontwikkelingen rond artificiële intelligentie (AI) voor gezondheid en zorg met de Tweede Kamer. Ook beschrijft de minister de stand van zaken ten aanzien van het beleid in de afgelopen jaren op AI toepassingen voor gezondheid en zorg, en hoe hij zijn rol in beiden vanaf 2022 verder zal oppakken. Ten aanzien van het laatste geeft Kuipers aan dat de systeemtechnologie AI volgens hem een kansrijke digitale innovatie is om oplossingen te bieden voor structurele vraagstukken in onze sector. Om daadwerkelijk de potentie van AI om te kunnen zetten naar ervaren waarde in praktijk, zijn meerdere bewegingen nodig. Volgens Kuipers is hierbij van belang dat AI voor gezondheid en zorg niet technologie gedreven zou moeten zijn, maar de praktijk en zorgvraag en hoe AI daarin van meerwaarde is centraal zou moeten staan. Kuipers heeft in zijn beleidsinspanningen tot nu toe voornamelijk de basis gelegd voor het vergroten van de kennis en handelingsruimte in het veld als ook het verhogen van het vertrouwen in de uitkomsten van AI. Deze basis zal volgens Kuipers door het veld verder uitgebouwd moeten worden, waarbij VWS het veld in deze beweging blijft faciliteren. Daarnaast zal op stelselniveau samen met veldpartijen verder ingezet moeten worden op randvoorwaarden die belangrijk zijn voor de opschaling van AI. Het gaat om het versterken van prikkels in het (bekostiging)systeem om te investeren in de implementatie en opschaling van AI-toepassingen voor de gezondheidspraktijk. En de transformatie van de gezondheidszorg waarbij AI een oplossing is om de zorgverleners, patiënten en burgers optimaal te ondersteunen. Kuipers richt zich, samen met het veld, op meervoudig gebruik van data als cruciale randvoorwaarde voor toepassingen zoals AI. Daarnaast maakt Kuipers zich in Europa hard voor het VWS standpunt inzake de AI Act om zo duidelijkheid voor het veld te scheppen en dubbele nalevingslast te voorkomen.
Kamerbrief ontwikkelingen AI voor gezondheid d.d. 9 mei 2022
Staatssecretaris Van Ooijen (VWS) en minister Weerwind (Rechtsbescherming) sturen de Tweede Kamer een brief met hun visie op het stelsel van jeugdzorg enhervormingen van het stelseldie volgens de bewindspersonen nodig zijn. Ze bouwen hierbij voort op het Advies van de Commissie van Wijzen en andere adviezen zoals van de SER en het manifest de Jeugdsprong. In het najaar is door meer dan 120 betrokken experts vanuit verschillende perspectieven gewerkt aan bouwstenen voor de agenda. ] De stap die u zal worden gezet is om vanuit de bouwstenen van de werkgroepen te komen tot een agenda waarmee we de jeugdhulp verbeteren binnen een beheersbaar financieel kader. Het streven is dat deze agenda dit najaar gereed is. Bij de uitwerking van de noodzakelijke hervormingen van de zorg voor jeugd - samen met de partners - hanteren zij de volgende vijf leidende principes: 1. Passende zorg is beschikbaar voor de meest kwetsbare kinderen en jongeren, 2. Versterken veerkracht van kinderen en gezinnen in hun normale dagelijkse leven, 3. Minder marktwerking, meer samenwerking en betere inkoop van zorg, 4. Verbetering kwaliteit en effectiviteit van jeugdzorg en 5. Jeugdzorg als effectieve samenwerkingspartner
Kamerbrief over visie op stelsel jeugdzorg en noodzakelijke hervormingen d.d. 13 mei 2022
Een oud-patiënte dient een klacht, met 10 klachtonderdelen, in tegen haar vroegere neuroloog. De neuroloog heeft in 2016 bij klaagster de diagnose MS gesteld. Klaagster verwijt de neuroloog onder meer dat hij niet al in 2010, maar pas in 2016 de diagnose MS heeft gesteld en dat hij ten onrechte de behandelrelatie heeft beëindigd. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart het eerste punt, dat de diagnose MS niet eerder is gesteld, ongegrond. Het klachtonderdeel over het beëindigen van de behandelrelatie acht het college wel gegrond. Onder meer heeft de neuroloog onvoldoende grond voor het verbreken van die behandelrelatie en heeft hij de (in de KNMG-richtlijn genoemde richtlijn hieromtrent) zorgvuldigheidseisen niet in acht genomen. Het collega legt hiervoor een waarschuwing op. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat de neuroloog ook op het punt van de monitoring van klaagster vanaf 2010, een ander punt waarover klaagster klaagt, is tekortgeschoten en acht ook deze klacht gegrond. Dit leidt niet tot een zwaardere maatregel. De reden daarvoor is dat de neuroloog inmiddels met pensioen is, aan hem niet eerder een maatregel is opgelegd en dat een waarschuwing passend wordt geacht ook nu twee klachtonderdelen gegrond zijn bevonden.
CTG 2 juli 2021,ECLI:NL:TGZCTG:2021:133
Klaagster dienst tegen de kinderarts van haar zoontje een klacht in. Met haar destijds bijna zes maanden oude zoontje, ging zij op 17 mei 2017 naar de SEH van het ziekenhuis waar de kinderarts werkt, wegens koorts, benauwdheid en slapheid van haar kind. Nadat het zoontje is onderzocht, zijn ze met medicatie naar huis gegaan. De volgende dag meldde klaagster zich opnieuw op de SEH en sindsdien is de kinderarts aangemerkt als de hoofdbehandelaar van haar zoontje. Na een tijdelijke overplaatsing naar een ander ziekenhuis, is het zoontje van klaagster in de periode daarop meerdere malen door verschillende zorgverleners in het ziekenhuis, waaronder de kinderarts, gecontroleerd. Uiteindelijk is een lijnsepsis met een trombus aan de katheterpunt gediagnosticeerd. Klaagster verwijten de kinderarts: a) dat hij op 17 mei 2017 geen laboratoriumonderzoek heeft laten uitvoeren en die dag geen antibiotica heeft voorgeschreven, b) dat hij op 22 augustus 2017 geen bloedkweek heeft afgenomen of ander onderzoek heeft gedaan naar een eventuele lijninfectie, waardoor de lijninfectie later is ontdekt dan nodig was, en c) dat hij geen deugdelijk dossier heeft bijgehouden. Het Regionaal Tuchtcollege heeft alleen klachtonderdeel b gegrond verklaard en de kinderarts daarvoor een waarschuwing opgelegd. De kinderarts was het niet eens met de gegrondverklaring en heeft beroep ingesteld. Het Centraal Tuchtcollege vindt, anders dan het RTG, dat er geen aanwijzingen bij anamnese en lichamelijk onderzoek die een herhaling van een bloedafname en/of inzetten van een bloedkweek noodzakelijk maakten. Daarom kan de kinderarts op dit punt geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Klachtonderdeel b wordt dus alsnog ongegrond verklaard en de opgelegde maatregel komt te vervallen.
CTG 16 mei 2022, ECLI:NL:TGZCTG:2022:100
Twee dochters (klaagsters) van een patiënte met dementie dienen klacht in tegen de specialist ouderengeneeskunde (SOG) van hun moeder. Zij verwijten de SOG onder meer dat hij de behandelingsovereenkomst ten onrechte eenzijdig heeft opgezegd, waardoor klaagster een andere woonplek voor hun moeder moesten zoeken. Het Regionaal Tuchtcollege toetst deze opzegging aan de ‘KNMG-richtlijn niet-aangaan of beëindigen van de geneeskundige behandelovereenkomst’. Het college concludeert dat de opzegging niet zonder opgave van reden is gebeurd, ook al heeft de SOG die reden niet expliciet vermeld in de mail aan klaagsters. ‘Met verweerder is het college van oordeel dat de in een opwelling geschreven e-mail (…) niet de schoonheidsprijs verdient. Verweerder heeft op dat moment onvoldoende oog gehad voor de impact van zijn boodschap op klaagsters. Verweerder heeft tijdens de mondelinge behandeling ook aangegeven dat hij deze e-mail niet had moeten versturen. Deze ‘schoonheidsfout’ maakt de opzeggingsmail echter niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het feit dat de e-mail geen redenen voor de opzegging van de behandelrelatie vermeldt, dient bezien te worden in het licht van de diverse gesprekken die partijen hebben gevoerd, waarin de zorgen van de instelling over de problemen met betrekking tot de zorg aan cliënte aan de orde zijn geweest. Daar komt bij dat aan klaagsters aan het begin van het gesprek op 18 juni 2019 is uitgelegd waarom de instelling de verzorging van cliënte niet langer kon waarborgen. Zij wisten de reden dus. De klacht wordt daarom ongegrond verklaard.
RTG Eindhoven 16 mei 2022, ECLI:NL:TGZREIN:2022:23
Klager lag in echtscheiding toen zijn (ex-)echtgenote cliënte was van de psychotherapeut (beklaagde) tegen wie hij nu een klacht indient. Naar aanleiding van informatie van de (ex-)echtgenote dat zij kinderporno zou hebben geconstateerd op de laptop van klager, heeft beklaagde een melding gemaakt bij Veilig Thuis. Klager verwijt beklaagde dat zij hem meermaals richting derden heeft beschuldigd van het bezitten van kinderporno. De klacht richt zich op aantijgingen die beklaagde heeft gedaan aan de huisarts van (ex)-echtgenote en de Raad voor de Kinderbescherming, nadat klager onschuldig is bevonden door de zedenpolitie. Klager heeft bij zijn klacht voldoende rechtstreeks belang nu beklaagde uitlatingen over hem heeft gedaan en voldoende aannemelijk is dat klager hierdoor in zijn belangen kan zijn geschaad. Vast staat dat beklaagde in haar berichten aan de huisarts en de Raad voor de Kinderbescherming heeft vermeld dat op de laptop van klager kinderporno is aangetroffen. Uit de eerdere terugkoppeling van Veilig Thuis, dat de zorgen omtrent zeden niet zijn bevestigd en de politie het dossier heeft gesloten, had het beklaagde duidelijk moeten zijn dat niet is komen vast te staan dat er sprake was van enig strafbaar handelen door klager. Gelet op deze terugkoppeling had beklaagde in haar brief aan de huisarts en haar bericht aan de Raad voor de Kinderbescherming geen uitlatingen mogen doen over vermeend bezit van kinderporno bij klager. Beklaagde heeft met haar handelen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsbeoefening overschreden. Het college verklaart de klacht gegrond en legt de maatregel van berisping op.
RTG Zwolle 13 mei 2022, ECLI:NL:TGZRZWO:2022:51
Klacht tegen een specialist ouderengeneeskunde ingediend door de nabestaande (dochter) van de patiënt. Ten tijde van het indienen van de klacht was de patiënt nog in leven. Klaagster verwijt de specialist ouderengeneeskunde klaagster noch de familie te hebben geïnformeerd of gekend in het proces c.q. beleid dat zij heeft opgestart, de patiënt pas na forse druk vanuit klaagster naar het ziekenhuis is ingestuurd en aan de patiënt zonder overleg via een vlindernaald morfine is toegediend. Klaagster wordt door het RTG niet-ontvankelijk verklaart en het RTG gaat dan ook niet inhoudelijk in op haar klacht. Na het overlijden van een patiënt kunnen nabestaanden een klacht indienen, maar dit recht berust op de te veronderstellen wil van de overleden patiënt. Nabestaanden worden geacht de wil van de overleden patiënt te vertegenwoordigen, behoudens het geval dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven daaraan te twijfelen.Het RTG is in deze zaak van oordeel dat van dergelijke bijzondere omstandigheden sprake is. Het is volgens het RTG allereerst opmerkelijk dat de klacht is ingediend op het moment dat de patiënt nog in leven was. Daarbij is onbestreden dat hij aanspreekbaar was en zijn wil kon uiten. Uit de klacht blijkt niet of deze met instemming van de patiënt is ingediend. Uit het medisch dossier volgt verder niet dat hij ontevreden was over het medische beleid en de gemaakte afspraken, waaronder een beleid gericht op comfort en het niet meer insturen naar het ziekenhuis. Klaagster wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard.
RTG Amsterdam 10 mei 2022, ECLI:NL:TGZRAMS:2022:41
Klaagster is de moeder van patiënt die op 15 jarige leeftijd als gevolg van een plotselinge hartstilstand zeer ernstig hersenletsel heeft opgelopen. Hij is hierdoor zwaar gehandicapt geraakt en uiteindelijk twee jaar later overleden. De klacht van moeder is gericht tegen de specialist ouderengeneeskunde. Klaagster verwijt verweerster onder andere dat zij nalatig is geweest doordat zij patiënt niet heeft doorverwezen en daarmee de juiste behandeling heeft onthouden, haar toezeggingen niet na kwam en geen gehoor gaf aan verzoeken en slecht of niet voldoende met de ouders communiceerde. Deze klachtonderdelen worden door het RTG gegrond verklaard. De specialist ouderengeneeskunde heeft volgens het RTG onvoldoende laten blijken dat zij contact heeft gehad met externe specialisten over behandelopties voor de zoon van klaagster. Zij had op dit punt meer door moeten pakken, haar stappen duidelijker moeten communiceren richting de ouders en meer de regie moeten nemen. Daar staat tegenover dat dit de eerste keer is dat verweerster zich in een tuchtprocedure heeft moeten verantwoorden en zij heeft laten zien op haar handelen te reflecteren en daaruit lering te trekken. De zorg en behandeling van patiënt was intensief en complex en afgestemd op de zorg voor volwassenen. De afdeling en verweerster hadden nog geen ervaring met de nauwe betrokkenheid van ouders bij de zorg en behandeling en de afdeling bevond zich ook overigens in een startfase. De klacht wordt deels gegrond verklaart, het RTG legt een waarschuwing op.
RTG Amsterdam 10 mei 2022, ECLI:NL:TGZRAMS:2022:40
Het ministerie van VWS heeft samen met het ministerie van J&V een conceptregeling voorgelegd voor opzettelijke levensbeëindiging bij ongeneeslijk zieke kinderen van 1 tot 12 jaar. Levenseindezorg bij ongeneeslijk zieke kinderen die uitzichtloos en ondraaglijk lijden, is voor alle betrokkenen een zeer ingrijpend en emotioneel proces en de KNMG snapt dan ook goed de behoefte aan een dergelijke regeling. Volgens de KNMG betrekt conceptregeling kinderen echter onvoldoende bij de besluitvorming, biedt artsen onvoldoende rechtszekerheid en maakt de KNMG zich zorgen over de consequenties voor andere wilsonbekwame groepen.
KNMG Reactie op conceptregeling Levensbeëindiging kinderen 1-12 jaar
De jeugdbeschermingsketen kampt volgens de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid nog steeds met veel te lange wachtlijsten. Een tekort aan personeel is de belangrijkste oorzaak. Kinderen en jongeren op een wachtlijst blijven te lang in onveilige situaties en raken meer beschadigd, hun problemen verergeren. Maatregelen die sinds 2019 zijn genomen hebben volgens de IGJ en de Inspectie JenV tijdelijk en plaatselijk wel verlichting gebracht, maar ze bieden geen oplossing voor de lange termijn. De inspecties spreken minister Weerwind (Rechtsbescherming) en staatssecretaris Van Ooijen (VWS) aan op de situatie; zij zijn verantwoordelijk voor het stelsel van jeugdbescherming.
Zie Nieuwsbericht IGJ en Rapport 'Stand van zaken jeugdbeschermingsketen'
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en het AKJ – vertrouwenspersonen in de jeugdhulp constateren dat er binnen de open jeugdhulp vrijheidsbeperkende maatregelen worden toegepast zonder wettelijke basis. Soms gebeurt dit doordat het voor jeugdhulpaanbieders niet helder is wat wel en geen vrijheidsbeperking is. Ook gebeurt het soms omdat er geen passende hulp beschikbaar is. Daarnaast lijkt er een groep kinderen en jongeren te zijn waarvoor incidenteel of tijdelijk vrijheidsbeperkende maatregelen vanuit hulpinhoudelijke gronden nodig zouden kunnen zijn (bijvoorbeeld voor hun eigen veiligheid), maar ook dan ontbreekt meestal een wettelijke basis. Er zijn wetswijzigingen nodig om af en toe beperking van vrijheid wel mogelijk te maken. Maar alleen als dat in het belang van de kinderen en de jongeren is. De inspectie beveelt daarom aan dat het ministerie van VWS kijkt naar de wetten die gaan over de jeugdhulp en gedwongen zorg. Als dat in het belang is van de kinderen en de jongeren, is het soms nodig om wel vrijheidsbeperking mogelijk te maken. Wetten die een rol spelen zijn de Jeugdwet, de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg, de Wet zorg en dwang en de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst. Daarnaast beveelt de Inspectie aan meer duidelijkheid te geven door betere voorlichting en dat er meer aandacht moet zijn voor inkoop van passende hulp.
Zie Nieuwsbericht IGJ en Document Vrijheidsbeperking in de open jeugdhulp
Relevante gezondheidsrechtelijke ontwikkelingen op gebied van wet- en regelgeving en rechtspraak. Dit overzicht is opgesteld door de gezondheidsjuristen van de KNMG.
Het is mogelijk dat uitspraken opgenomen in het onderdeel rechtspraak nog niet onherroepelijk zijn en dat hier nog hoger beroep tegen in wordt gesteld.