In-vitro diagnostica (IVD’s) zijn een belangrijke groep medische hulpmiddelen die essentieel zijn voor de diagnostiek in laboratoria. Corona zelftesten, zwangerschapstesten en testen die bloedgroepen kunnen bepalen zijn bijvoorbeeld IVD’s. IVD’s moeten sinds eind mei aan strengere regels voldoen voor ze op de Europese markt mogen komen, doordat nieuwe Europese wetgeving In Vitro Diagnostic Medical Devices Regulation (IVDR) van toepassing is geworden. De regels richten zich hoofdzakelijk op fabrikanten, importeurs en distributeurs, maar ook op aangemelde instanties (notified bodies) en zorgaanbieders. Patiënten kunnen door de nieuwe regels rekenen op veiligere IVD’s. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd ziet voor Nederland toe op deze wetgeving.
Nieuwsbericht IGJ, 27 mei 2022
De dochter van klaagster is psychologisch onderzocht door een psycholoog en een orthopedagoog werkzaam bij een ggz-instelling. De psychiater is daar ook werkzaam en is in het rapport als hoofdbehandelaar (regiebehandelaar) vermeld. Het rapport is niet gedateerd en alleen ondertekend door de orthopedagoog. De dochter had aangegeven dat ze niet wilde dat het rapport bij haar moeder terecht zou komen. Het rapport is echter, per niet-aangetekende post, naar klaagster en haar dochter gestuurd. Klaagster verwijt de psychiater een aantal zaken aangaande het rapport, die er in de kern op neerkomen dat zij vindt dat de psychiater het regiebehandelaarschap niet goed heeft ingevuld. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht gegrond voor wat betreft het optreden van beklaagde als regiebehandelaar, laat het rapport als zodanig alsmede de gang van zaken daaromheen buiten beschouwing en legt aan de psychiater de maatregel van waarschuwing op. Het Centraal Tuchtcollege vernietigt deze beslissing. Volgens het CTG heeft de psychiater psychologisch onderzoek uitgezet bij zorgverleners met een eigen professionele verantwoordelijkheid ten aanzien van het psychologisch onderzoek en rapportage, die bekend waren met de geldende werkafspraken over het opstellen en goedkeuren van psychologische rapporten. Onder die omstandigheden mocht de psychiater er op vertrouwen dat hij eerst de conceptversie van het rapport zou ontvangen. Het enkele feit dat de werkafspraken eenmalig niet zijn gevolgd zonder dat de psychiater dat wist of had moeten weten, is onvoldoende om de psychiater een tuchtrechtelijk verwijt te maken over wijze waarop hij het regiebehandelaarschap heeft ingevuld.
CTG 30 mei 2022, nr. C2021.1035. ECLI:NL:TGZCTG:2022:110
Klaagster is bekend met een schizo-affectieve stoornis en wordt ambulant behandeld door PsyQ. Klaagster verwijt verweerster in de kern dat zij als achterwacht van de crisisdienst heeft geweigerd klaagster ‘s nachts thuis te (laten) beoordelen en dat zij geen nazorg heeft geboden en geen contact met de familie heeft opgenomen om hun onvrede te bespreken. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht over de weigering thuis te komen beoordelen gegrond verklaard en aan verweerster een berisping opgelegd. In beroep vindt het CTG, hoewel zeker ook de keuze had kunnen worden gemaakt om wél een huisbezoek af te leggen, het gekozen beleid verdedigbaar. Een huisbezoek is niet geweigerd, maar na afweging van verschillende argumenten voor en tegen is weloverwogen en op goede gronden gekozen voor een ander beleid, dat in lijn was met het signaleringsplan. Het doel van dat beleid, rust creëren, is in de bewuste nacht helaas niet bereikt maar de psychiater droeg hiervan in de betreffende nacht geen kennis, zodat zij geen mogelijkheid heeft gehad het beleid aan te passen. Uit het feit dat met het ingezette beleid het beoogde doel niet is bereikt volgt niet dat de weloverwogen keuze voor dat beleid een tuchtrechtelijk verwijt oplevert. Dit klachtonderdeel is ongegrond en het beroep van de psychiater slaagt op dit punt dus. Het CTG verklaart de klacht alsnog in zijn geheel ongegrond.
CTG 30 mei 2022, nr. C2020.258. ECLI:NL:TGZCTG:2022:108
Huisarts heeft volgens het RTG onzorgvuldig en verwijtbaar gehandeld bij het onderzoek naar en het stellen van een diagnose bij een zeer jonge patiënte van nog geen twee maanden oud. Hij heeft gehandeld in strijd met de richtlijn ‘kinderen met koorts’, heeft geen noodzakelijk urineonderzoek gedaan en onvoldoende gegevens bijgehouden in het medisch dossier. Beklaagde zou bij koorts zonder focus direct hebben kunnen verwijzen, maar in elk geval afspraken over een herbeoordeling na twee dagen hebben moeten maken. Dat heeft hij nagelaten. Ruim een jaar later heeft hij bij dezelfde patiënte opnieuw onzorgvuldig onderzoek verricht, onvoldoende vervolgbeleid ten aanzien van het ingezette urineonderzoek besproken en uitgevoerd, en opnieuw onvoldoende gegevens bijgehouden in het medisch dossier. Dit handelen was onzorgvuldig en is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Beklaagde heeft geen stappen ondernomen om alsnog in contact te komen met klagers. Ook in dit geval neemt beklaagde geen verantwoordelijkheid en verwijst hij naar een fout van zijn assistente. Dit gebrek aan reflectie rekent het college hem aan. Dat geldt temeer waar beklaagde de vaste waarnemer van deze praktijk was, waarvan hij eerder de vaste huisarts was. Het college acht de klacht geheel gegrond en legt een berisping op.
RTG Zwolle 24 mei 2022, nr. Z2021/3391, ECLI:NL:TGZRZWO:2022:65
Klaagster is de echtgenote van de in april 2020 overleden patiënt. Verweerster was destijds bestuurder van de huisartsenpost waar zij ook als huisarts werkzaam was. Kern van de klacht tegen verweerster in haar hoedanigheid als huisarts betreft het al dan niet (juist) stellen van een diagnose en het daaruit voortvloeiende verdere handelen bij het online consult. Het RTG acht alle klachtonderdelen ongegrond. De patiënt is ziek geworden rond het paasweekend in 2020. Op Eerste Paasdag (12 april 2020) is er een eerste telefonisch contact met (de triagist van) de huisartsenpost. De triagist stelt een online contact met een huisarts voor. Omdat dit technisch niet tot stand komt, is er een telefonisch contact met de triagist gevolgd. De op dat moment dienstdoende huisarts bij de huisartsenpost, niet zijnde verweerster, heeft dit contact geaccordeerd. Na een vijfde telefonisch contact op 15 april rijdt de dan dienstdoende huisarts een visite. Patiënt wordt via een ambulance doorverwezen naar de spoedeisende hulp van een ziekenhuis. Daar overlijdt patiënt. Bij patiënt bleek sprake te zijn van een septische discitis met als gevolg daarvan later een acute bacteriële endocartitis van de mitralisklep.
Vervolgens beoordeelt het college de klachten gericht tegen verweerster in haar hoedanigheid van bestuurder aan de hand van de tweede tuchtnorm. Het college is van oordeel dat niet is gebleken van aan verweerster op dit punt te maken tuchtrechtelijke verwijten. In beginsel is juist dat de bestuurder geen directe invloed op individueel handelen in individuele zaken heeft, zodat het handelen vooral in de vorm van beleid en richtlijnen dient te worden beoordeeld. In de periode waarover geklaagd wordt, werd terughoudender omgegaan met fysieke contacten waarbij vaker een online consult als alternatief werd toegepast. In het licht van de omstandigheden en onzekerheden aan het begin van de corona-pandemie acht het college dit begrijpelijk en niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Bezien tegen het licht van die uitdagingen is niet gebleken van zodanig handelen als bestuurder dat het in strijd is gekomen met de tweede tuchtnorm.
RTG Eindhoven 24 mei 2020, nr. E2021/2277. ECLI:NL:TGZREIN:2022:25
De klacht is ter openbare zitting van 8 april 2022 behandeld, gelijktijdig met de zaak met dossiernummer E2021/2277 (zie hierboven). Verweerster in deze uitspraak is ook huisarts en werkzaam als regiearts bij een huisartsenpost. Zij had op 14 april telefonisch contact met klaagster en patiënt en medicatie voorgeschreven. Kern van de klacht betreft het al dan niet (juist) stellen van een diagnose en het daaruit voortvloeiende verdere handelen van verweerster bij het contact op 14 april 2020.
Het college is van oordeel dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Gelet op de haar bekende eerdere contacten met de huisartsenpost en het daaruit volgende verloop van de ziekte bij de patiënt en gelet op de uitdrukkelijke vraag om een bezoek van de huisarts kon verweerster niet volstaan met een telefonisch consult. Het beeld was onvoldoende eenduidig en er waren onverklaarde en verontrustende aspecten, zoals de hevige pijn, de verkleuring van de huid en het wisselende temperatuurverloop, die niet zonder meer verklaard konden worden. Een en ander klemt te meer nu het telefonisch consult enkel het gevolg was van het vanwege technische redenen niet kunnen doorgaan van een online consult, waarbij patiënt ook op videobeeld te zien zou zijn geweest. Verweerster heeft zich in een situatie gebracht waarin zij met te beperkte diagnostische middelen de situatie als weinig urgent heeft beoordeeld terwijl zij - zoals ter zitting aangegeven - vóór het telefonisch consult uit de voorliggende stukken wel urgentie en twijfel voelde. Verweerster had zelf meer onderzoek moeten doen door het toekennen van een visite alvorens de eerder gevoelde urgentie en twijfel te passeren. Door geen visite te rijden heeft verweerster zich ook in de situatie gebracht waarin zij niet zelf heeft kunnen beoordelen of verwijzing naar een ziekenhuis aan de orde was. De klachten dat de alarmsignalen werden gemist waardoor niet juist werd gereageerd op de hulpvraag, dat er geen visite is gereden om patiënt zelf te beoordelen en/of te verwijzen naar een ziekenhuis en dat een onjuiste behandeling werd ingezet acht het college gegrond. Het tuchtrechtelijk verwijt is ernstig. Verweerster heeft echter zowel eerder - door zelf te reflecteren op haar handelen - als ter zitting blijk gegeven de impact van haar handelen te onderkennen en zich daar ook leerbaar in op te stellen. Daarom volstaat het college met een waarschuwing.
RTG Eindhoven 24 mei 2022, nr. E2021/2279. ECLI:NL:TGZREIN:2022:26
Klacht tegen bedrijfsarts. Kern van de klacht is dat de bedrijfsarts tekort is geschoten in de begeleiding van klager na diens ziekmelding. Beklaagde heeft zich volgens het college terecht buiten het arbeidsconflict gehouden. Ook heeft hij terecht geadviseerd dat de werkgever iets moest doen aan het staan bij lange werktijden en het werk in het stoffige magazijn. Maar het college is, anders dan beklaagde heeft geadviseerd, met het deskundigenrapport van het UWV van oordeel dat klager op het moment van het spreekuurcontact van 19 oktober 2020 geenszins - over drie dagen en tegen zijn wens - volledig arbeidsgeschikt voor eigen werk was te achten. Beklaagde had meer moeten uitdiepen en inkaderen welk gedeelte van de psychische en lichamelijke klachten waren toe te schrijven aan het arbeidsconflict en welk deel viel binnen de door hem te leveren bedrijfsgeneeskundige zorg. Hij had daar vervolgens meer over moeten opschrijven in zijn dossier. Beklaagde had voorts nader onderzoek naar de klachten moeten doen door informatie uit de behandelsector op te vragen en/of zelf een 4DKL-vragenlijst af te nemen. En tot slot had hij de behandeling naar aanleiding van het consult op 5 oktober 2020 niet moeten afsluiten. Deze klachtonderdelen worden gegrond verklaard. Beklaagde hoefde er niet voor te zorgen dat klager niet langer in een voor hem ziekmakende omgeving hoefde te werken. Dit klachtonderdeel wordt, evenals de overige klachtonderdelen, ongegrond verklaard. Het college legt een waarschuwing op en veroordeelt de bedrijfsarts tot betaling van de proceskosten van klager.
RTG Zwolle 23 mei 2022, nr. Z2021/3023. ECLI:NL:TGZRZWO:2022:61
Klacht tegen plastisch chirurg. Klaagster wenste overtollige huid aan de hals te laten behandelen. Zij is tweemaal door beklaagde behandeld en is niet tevreden met het resultaat. Klaagster wijt dit onder meer aan communicatieproblemen omdat beklaagde geen Nederlands spreekt. Beklaagde erkent dat er een communicatieprobleem was, maar zegt dat dit voldoende was gecompenseerd door hulp van een consulente verbonden aan de kliniek. Hij ontkent klaagster onjuist te hebben behandeld. Het college acht aannemelijk dat er miscommunicatie is geweest. Het college neemt voorts aan dat beklaagde bij de tweede ingreep in strijd met de richtlijn geen pre-operatief gesprek met klaagster heeft gehad. Het college kan niet af gaan op de desbetreffende, in het Nederlands gestelde aantekening in het dossier, nu beklaagde deze niet zelf kan hebben geschreven en deze qua inhoud in ieder geval deels op een andere patiënt betrekking lijkt te hebben. Het college oordeelt dat geen informed consent tot stand is gekomen. Dit klemt te meer daar het hier niet ging om objectief medisch geïndiceerde zorg, maar om zorg die nauw samenhing met persoonlijke wensen van de patiënt over haar uiterlijk, waarbij ook een verzwaarde informatieplicht geldt. De klacht is in zoverre gegrond. Het college heeft geen aanwijzingen dat de ingrepen als zodanig verkeerd zijn uitgevoerd. Het college overweegt dat het merendeel van de Nederlandse patiënten het E onvoldoende beheerst om medische kwesties voldoende te begrijpen. Nu beklaagde geen Nederlands spreekt, niet doordrongen blijkt van de noodzaak daartoe en niet aangeeft dat hij daaraan werkt acht het college de patiëntveiligheid in Nederland in gevaar. Er volgt doorhaling en een voorlopige voorziening.
RTG Zwolle 2 juni 2022, nr. Z2021/3367. ECLI:NL:TGZRZWO:2022:75
Op 27 mei publiceerde de KNMG de vernieuwde KNMG-Gedragscode voor artsen. Deze gedragscode geeft aan waar artsen voor staan, wat artsen belangrijk vinden in houding en gedrag en wat patiënten, collega’s en de maatschappij van artsen kunnen en mogen verwachten. De gedragscode sluit aan op de huidige -vaak hectische- artsenpraktijk, actuele wetgeving, richtlijnen en inzichten. Hiermee biedt deze houvast en steun voor artsen.
De gedragscode vervangt de KNMG-gedragsregels uit 2013 met maar liefst 67 regels, en is met 15 kernregels een handzaam document geworden. Omdat artsen, patiënten én de maatschappij zijn veranderd, zijn ook de gedragsregels mee veranderd. Zo is er bijvoorbeeld meer aandacht voor gezamenlijke besluitvorming met de patiënt. Maar ook voor het respectvol samenwerken met collega’s en de maatschappelijke rol van artsen, met het oog op de toekomst.
Relevante gezondheidsrechtelijke ontwikkelingen op gebied van wet- en regelgeving en rechtspraak. Dit overzicht is opgesteld door de gezondheidsjuristen van de KNMG.
Het is mogelijk dat uitspraken opgenomen in het onderdeel rechtspraak nog niet onherroepelijk zijn en dat hier nog hoger beroep tegen in wordt gesteld.