In december 2021 zijn twee wetsevaluaties verschenen en aan de Tweede Kamer aangeboden. De ene is een evaluatieonderzoek van De Wet forensische zorg (Wfz) door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC). De tweede is fase 1 van de evaluatie van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (Wzd). De Wvggz en Wzd traden op 1 januari 2020 in werking. Beide wetten bepalen dat binnen twee jaar na de inwerkingtreding een eerste verslag over de doeltreffendheid en de effecten van beide wetten in de praktijk naar beide Kamers van de Staten-Generaal wordt gezonden. Dat is heel snel vanwege de complexiteit van beide wetten en de vertraging die de implementatie daarvan opliep door de COVID-pandemie. De tweede fase van deze evaluatie wordt later aan de Tweede Kamer aangeboden.
Aanbiedingsbrief en Rapport WODC
Aanbiedingsbrief en Wetsevaluatie Wvggz en Wzd, deel 1
Beklaagde was werkzaam als arbo-arts en heeft klager twee keer telefonisch gesproken in het kader van diens ziekmelding. Klager verwijt de arbo-arts dat hij onvoldoende (dossier)onderzoek heeft gedaan en dat hij niet wist wat een second opinion is. Het Regionaal Tuchtcollege is van oordeel dat het door de arbo-arts verrichte onderzoek naar aanleiding van de ziekmelding van klager onzorgvuldig is geweest. Uit de summiere verslaglegging blijkt niet dat de arbo-arts de omstandigheden en problematiek voldoende heeft uitgevraagd. Verder is naar het oordeel van het college gebleken dat de arbo-arts niet wist wat een second opinion inhield en hoe de procedure in gang kan worden gezet, terwijl dit wel van hem mocht worden verwacht. Het is het college voorts opgevallen dat de arbo-arts niet, dan wel onvoldoende, in staat is om adequaat op vragen te antwoorden en dat het hem daarnaast aan voldoende adequate kennis op dit vakgebied ontbreekt. Het college acht het handelen van de arbo-arts dusdanig ernstig dat niet kan worden volstaan met het opleggen van een waarschuwing. Daarom legt het college de maatregel van berisping op.
RTG Groningen 21 december 2021, ECLI:NL:TGZRGRO:2021:47
Beklaagde werkt als oogarts in een ziekenhuis. Klager is in 2020 meermaals in het ziekenhuis geweest in verband met oogklachten. Tijdens het consult van 28 december 2020 is klager door beklaagde gezien én behandelt; de oogarts heeft bij klager een YAG-laser perifere iridotomie uitgevoerd. Klager verwijt de oogarts dat hij niet heeft voldaan aan de vereisten van informed consent voorafgaand aan de laserbehandeling en dat hij de behandeling zelf niet juist heeft uitgevoerd. Het Regionaal Tuchtcollege oordeelt dat niet is voldaan aan de vereisten van informed consent. Volgens het college had de oogarts daarom van de behandeling af moeten zien. De oogarts heeft zelf ook erkend dat hij zich onvoldoende heeft vergewist van klagers instemming. Ten aanzien van de behandeling zelf oordeelt het college dat de oogarts, zodra hij klagers uitingen van pijn en angst bemerkte, de behandeling had moeten staken. Er was immers geen medische noodzaak om de behandeling op dat moment af te maken. Ook dit heeft de oogarts ter zitting erkend. Het college acht een maatregel op zijn plaats. Gelet op onder andere de toetsbare houding van de oogarts, het door hem getoonde inzicht en het feit dat hij niet eerder geconfronteerd is geweest met een gegrond tuchtrechtelijk verwijt, volstaat het college met een waarschuwing.
RTG Zwolle, 20 december 2021, ECLI:NL:TGZRZWO:2021:113
Klaagster heeft een ongeval gehad waarvoor zij in het ziekenhuis chirurgisch is behandeld. Met een van haar behandelaars is vervolgens een seksuele relatie ontstaan. Klaagster heeft bij het ziekenhuis een klacht ingediend over het gedrag van deze behandelaar. De klachtencommissie van het ziekenhuis achtte de klacht gegrond. De Raad van Bestuur van het ziekenhuis heeft vervolgens de Inspectie voor de Gezondheidszorg (thans de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd) ingelicht. Daarop heeft een tuchtrechtelijke procedure plaatsgevonden, die resulteerde in een schorsing van de inschrijving van de behandelaar in het BIG-register gedurende één jaar. Klaagster dient nu een tuchtklacht in tegen twee artsen die betrokken waren bij afhandeling van de klacht in het ziekenhuis: de directeur Medische Zaken en Veiligheid van het ziekenhuis (hierna: directeur) en de direct leidinggevende van de behandelaar (hierna: leidinggevende). Het Regionaal Tuchtcollege behandelt de twee tuchtklachten afzonderlijk. Hieronder wordt kort op beide zaken ingegaan.
Directeur
Klaagster verwijt de directeur onder meer dat hij haar klacht heeft “onderschept” en dat hij zonder haar toestemming in haar medisch dossier heeft gekeken. Het Regionaal Tuchtcollege oordeelt dat alleen het klachtonderdeel over het zonder toestemming inzien van het medisch dossier gegrond is; de raadpleging door de directeur vond niet plaats om uitvoering te geven aan een behandelingsovereenkomst en dus had hij klaagster eerst om toestemming moeten vragen. Dat er sprake is geweest van een poging de zaak in de doofpot te stoppen of de klacht weg te houden van de klachtencommissie is niet gebleken. Het college acht een waarschuwing op zijn plaats.
RTG Zwolle, 14 december 2021, ECLI:NL:TGZRZWO:2021:110
Klaagster verwijt ook de leidinggevende dat hij zonder haar toestemming in haar medisch dossier heeft gekeken. Daarnaast verwijt zij hem dat hij haar klacht niet serieus heeft genomen en zich onnodig kwetsend over haar heeft uitgelaten. Wat betreft het zonder toestemming inzien van het dossier, oordeelt het Regionaal Tuchtcollege dat ook in dit geval voorafgaande toestemming van klaagster nodig was. Wat betreft de houding van de leidinggevende ten opzichte van klaagster en haar klacht oordeelt het college dat de brief die de leidinggevende heeft opgesteld in het kader van de klachtafhandeling onjuiste en irrelevante uitlatingen bevat. Het is volgens het college invoelbaar dat klaagster hierdoor het gevoel kreeg gekleineerd te worden en dat zij de indruk kon krijgen dat haar klacht gerelativeerd werd. Ook in deze zaak acht het college een waarschuwing op zijn plaats. Het college heeft bij het bepalen van de maatregel onder meer rekening gehouden met het feit dat de leidinggevende inzicht heeft getoond in zijn handelen en met het aanzienlijke tijdsverloop (bijna 10 jaar) sinds het gewraakte handelen.
RTG Zwolle, 14 december 2021, ECLI:NL:TGZRZWO:2021:111
De bedrijfsarts is te lang doorgegaan op het medische spoor, terwijl het haar duidelijk had moeten zijn dat sprake was van een geschil over het functioneren van klager en niet (meer) van functionele beperkingen als gevolg van het ongeval of van ziekte. Dit bleek voldoende uit wat klager aan de bedrijfsarts vertelde, de resultaten op de neuropsychologische screening en de werkgeheugentraining, en het feit dat de werkgever niet of nauwelijks inspanningen had verricht om klager weer in zijn eigen functie of in een andere functie binnen de organisatie te laten terugkeren. Uit het dossier, waarin ook e-mails van de leidinggevende zijn opgenomen, blijkt voldoende dat steeds sprake was van druk vanuit de werkgever op de bedrijfsarts. De werkgever wilde het eigen oordeel over het (vermeende) verminderd functioneren van klager kennelijk op medische gronden gefundeerd zien. Het college oordeelt dat van een bedrijfsarts mag worden verwacht dat deze tegenwicht biedt tegen druk vanuit een werkgever en de werknemer daartegen in bescherming neemt. Daarnaast blijkt uit het dossier dat bij verschillende data waarop overleg of gesprekken hebben plaatsgevonden, niets over de inhoud daarvan is vermeld, terwijl dat wel had horen te gebeuren. Deze consultaantekeningen vallen bovendien ook niet onder persoonlijke werkaantekeningen, zoals de bedrijfsarts meende. Omdat het college geen aanleiding heeft om aan de integriteit en goede intenties van de bedrijfsarts te twijfelen én uit het verweerschrift en ter zitting gebleken dat de bedrijfsarts lering heeft getrokken uit de gang van zaken, wordt een waarschuwing opgelegd.
RTG Den Haag 14 december 2021, ECLI:NL:TGZRSGR:2021:145
Klaagster verwijt een psychotherapeut, tevens gz-psycholoog, in een klacht van zes onderdelen dat hij, kortgezegd, buiten zijn rol als behandelaar contact met klaagster opgenomen, niet bijdroeg aan het doel van de behandeling, zijn beroepscodes heeft geschonden, zeer ongepaste berichten stuurde en klaagster heeft belast met informatie over andere cliënten. Het tuchtcollege stelt vast dat beklaagde op verschillende manieren steeds verder de grenzen opzocht en daar over heen ging. Daarmee heeft hij in strijd gehandeld met de artikelen I.4.1 en II.1.3. van de Beroepscode voor Psychotherapeuten, met de artikelen 55 en 57 van de Beroepscode van het Nederlands Instituut van Psychologen en met de handreiking Artsen en social media van de KNMG. Het college oordeelt dat beklaagde onprofessioneel heeft gehandeld door intensief en ongepast chatverkeer aan te gaan, met een nota bene zeer kwetsbare patiënt, die net een intensieve behandeling achter de rug had en nog niet was uitbehandeld. Hij had zich, als professional, moeten realiseren dat dit chatverkeer ernstige en schadelijke gevolgen zou kunnen hebben voor klaagster. Volgens het college is het niet gebleken dat beklaagde hier zelf openheid over heeft gegeven op zijn werk; ook heeft beklaagde niet of onvoldoende inzicht in zijn eigen handelen getoond. Het tuchtcollege verklaart de klacht gegrond. Gezien de ernst van het verweten gedrag vindt het college een zware maatregel passend. Het handelen van beklaagde en zijn gebrek aan zelfreflectie rechtvaardigen een tijdelijke onvoorwaardelijke schorsing van de inschrijving in het BIG-register in zijn hoedanigheid van psychotherapeut, respectievelijk gz-psycholoog, voor de duur van 12 maanden.
RTG Zwolle 10 december 2021, ECLI:NL:TGZRZWO:2021:108 en RTG Zwolle 10 december 2021, ECLI:NL:TGZRZWO:2021:109
In een nieuwsbericht roept de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziekenhuizen op om hun informatiebeveiliging te verbeteren. Ernstige risico’s, zoals een aanval met gijzelsoftware, maken het nodig dat ziekenhuizen de informatiebeveiliging op orde krijgen. De IGJ ziet verder dat de digitale zorg in ziekenhuizen toe is aan een volgende professionaliseringsslag. Daarvoor hebben ziekenhuizen goede handvatten nodig. Een norm voor IT-governance, die beschrijft hoe je de organisatie inricht voor de strategische beheersing van e-health, kan daarbij helpen. De IGJ doet in de publicatie ‘Professionele digitale zorg vraagt van ziekenhuizen steeds opnieuw evalueren en verbeteren’ de aanbeveling dat de ziekenhuiskoepels zo’n norm gaan ontwikkelen.
Nieuwsbericht IGJ, 21 december 2021
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft haar werkplan voor 2022 gepubliceerd. In 2022 heeft de IGJ extra aandacht voor het probleem dat er te weinig zorg- en (jeugd)hulpverleners zijn. Verder richt IGJ zich op de risico’s van geneesmiddelentekorten. En let zij op de gevolgen van de nieuwe Europese wetgeving over medische hulpmiddelen. Dit alles naast de grote invloed van de coronapandemie op zorg en jeugdhulp.
Nieuwsbericht IGJ, 20 december 2021
In een brief informeert de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Hugo de Jonge, de Tweede Kamer over generieke functies voor elektronische gegevensuitwisseling in de zorg. Eerst wordt ingegaan op de achtergrondproblematiek en veranderingen in de zorg die de noodzaak van verdere ontwikkeling van een landelijk dekkend netwerk van infrastructuren in de zorg onderstrepen. Vervolgens wordt ingegaan op hoe er wordt toegewerkt naar landelijke, structurele oplossingen waar data zo eenvoudig, toegankelijk en veilig mogelijk kan stromen tussen zorgverleners onderling en tussen zorgverleners en cliënten of patiënten.
Relevante gezondheidsrechtelijke ontwikkelingen op gebied van wet- en regelgeving en rechtspraak. Dit overzicht is opgesteld door de gezondheidsjuristen van de KNMG.
Het is mogelijk dat uitspraken opgenomen in het onderdeel rechtspraak nog niet onherroepelijk zijn en dat hier nog hoger beroep tegen in wordt gesteld.