Dit wetsvoorstel gaat over het verwerken van (gevoelige/bijzondere) persoonsgegevens, zoals gegevens over gezondheid of het Burgerservicenummer (BSN). Het is belangrijk dat de wet duidelijk maakt wanneer een organisatie gegevens mag gebruiken en welke persoonsgegevens mogen worden gebruikt. Het wetsvoorstel verbetert deze regels voor verschillende organisaties in de gezondheidszorg en het sociaal domein. De consultatie sluit op 1 april 2024.
Overheid.nl | Consultatie Verzamelwet gegevensverwerking VWS III (internetconsultatie.nl)
Bij klaagster (88 jaar) is 21 jaar geleden borstkanker vastgesteld, waarna een borstsparende operatie heeft plaatsgevonden. Eind 2022 zijn bij klaagster plekjes op haar borst ontstaan. De ANIOS (die in het verpleeghuis werkt waar klaagster woont) heeft die plekjes behandeld met een crème. Na 12 weken behandeling heeft de ANIOS een teleconsult aangevraagd bij de dermatoloog. De dermatoloog verwees klaagster naar het ziekenhuis waar bleek dat sprake was van teruggekeerde borstkanker. Klaagster dient bij het Regionaal Tuchtcollege (RTG) een klacht in tegen zowel de ANIOS als de specialist ouderengeneeskunde (SO). De SO was eerder bij de zorg van klaagster betrokken en trad op als supervisor voor de ANIOS. Klaagster verwijt de ANIOS kort gezegd dat zij onzorgvuldig en nalatig is geweest door niet eerder een consult bij de dermatoloog aan te vragen. Volgens het RTG heeft de arts niet gehandeld in strijd met haar zorgplicht door een behandeling met de crème te starten en het beloop daarvan te monitoren. Maar toen na negen weken de verwachte genezing uitbleef (en de SO had geadviseerd om bij uitblijvend resultaat een dermatologisch consult aan te vragen), was op dat moment voor de ANIOS aanleiding om het ingezette beleid te heroverwegen, aldus het RTG. Toch heeft de ANIOS zonder goede reden en zonder overleg besloten om door te gaan met de behandeling en opnieuw het resultaat af te wachten. Het RTG overweegt dat ook van een basisarts (onder wie een ANIOS) mag worden verwacht dat hij/zij in staat is goed onderbouwde behandelbeslissingen te nemen en deze adequaat te evalueren. Het RTG legt de ANIOS een waarschuwing op.
RTG Amsterdam 23 februari 2024, zaaknr. A2023/5765, ECLI:NL:TGZRAMS:2024:36
Ook tegen de specialist ouderengeneeskunde (SO), tevens supervisor van de ANIOS in de hierboven besproken zaak, diende klaagster een klacht in bij het Regionaal Tuchtcollege (RTG). De klacht ziet op de wijze waarop de SO supervisie heeft uitgeoefend op het handelen van de ANIOS. Het gaat hierbij om de supervisie op de zorgverlening aan klaagster ten aanzien van de behandeling van de plekjes rond haar borst, waardoor de ANIOS te laat contact heeft gezocht met de dermatoloog. Naar het oordeel van het RTG is de behandeling waarvoor in eerste instantie was gekozen (afwachtend beleid) niet zodanig ongebruikelijk of gecompliceerd dat de SO als supervisor van de ANIOS deze behandeling niet aan haar heeft mogen overlaten. De SO mocht ervan uitgaan dat de ANIOS zijn advies (om bij uitblijvend resultaat een dermatologisch consult aan te vragen) binnen redelijke termijn zou opvolgen. Van de SO kon in de gegeven omstandigheden niet worden gevergd dat hij expliciet zou controleren of het behandeladvies daadwerkelijk was opgevolgd, aldus het RTG. Ook mocht hij er redelijkerwijs op vertrouwen dat de ANIOS hem opnieuw zou raadplegen als zij aanleiding zag van zijn advies af te wijken. Het RTG acht de klacht tegen de SO ongegrond.
RTG Amsterdam 23 februari 2024, zaaknr. A2022/5572, ECLI:NL:TGZRAMS:2024:31
Klager meldt zich ziek vanwege burn-outklachten. In het kader van zijn re-integratie traject is op enig moment een bedrijfsarts ingeschakeld voor een second opinion. Klager dient bij het Regionaal Tuchtcollege (RTG) een klacht in tegen deze bedrijfsarts. De klacht houdt onder andere in dat de bedrijfsarts niet onafhankelijk is gebleven in haar rol (zij kende de bedrijfsjurist van de werkgever en de eerste bedrijfsarts van een eerdere werkkring) en dat zij de terugkoppeling van de second opinion niet rechtstreeks en gelijktijdig aan de werkgever en klager heeft gestuurd. Het RTG acht dat klachtonderdeel gegrond. Volgens het RTG heeft de bedrijfsarts hierin slordig en tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Het RTG acht de klacht over de niet-onafhankelijkheid van de bedrijfsarts ongegrond. Het RTG geeft hierbij aan dat het niet ongewoon is dat professionals elkaar kennen omdat zij al eerder professioneel hebben samengewerkt. Dit feit maakt nog niet dat zij dan niet onafhankelijk meer kunnen zijn als zij in een andere professionele rol weer met elkaar te maken krijgen. Er kunnen bijzondere omstandigheden zijn die die onafhankelijkheid wél in gevaar kunnen brengen, maar die zijn hier niet aangevoerd en ook niet gebleken. Het RTG is van oordeel dat de geringe ernst van dit handelen niet het opleggen van een maatregel rechtvaardigt.
RTG Amsterdam 20 februari 2024, zaaknr. A2022/5107, ECLI:NL:TGZRAMS:2024:30
Klager is in het kader van zijn ziekmelding bij de arts (arbo-arts werkzaam onder supervisie van een bedrijfsarts) op consult geweest voor een probleemanalyse. Klager dient een klacht tegen de arts in bij het Regionaal Tuchtcollege (RTG). De klacht houdt onder andere in dat de arts een verkeerde diagnose heeft gesteld, een onjuiste probleemanalyse heeft gemaakt en een onjuiste verklaring heeft afgegeven en dat de arts zich niet aan de ‘STECR Werkwijzer arbeidsconflicten (2022)’ heeft gehouden. Ook heeft de klacht van klager betrekking op het feit dat de arts hem niet heeft doorverwezen voor een second opinion. Het RTG oordeelt dat de arts bij het opstellen van de probleemanalyse en het adviseren van klager en de werkgever niet voldoende de STECR-werkwijzer en de stappen in de Richtlijn ‘Conflicten in de werksituatie’ heeft gevolgd. Door het conflict tussen klager en zijn werkgever op zijn beloop te laten en klager en de werkgever niet actief te begeleiden in dit proces, nam de arts het risico dat het conflict zou escaleren. Het RTG acht dit klachtonderdeel gegrond. Wat betreft de klacht over het niet doorsturen van de klager voor een second opinion, kan volgens het RTG worden geconcludeerd dat bij het herhaalde verzoek van klager om een second opinion de arts niet het ‘10-stappenplan second Opinion, versie juni 2019’ van de NVAB heeft gevolgd en/of klager niet juist heeft voorgelicht over de procedure. Ook dit klachtonderdeel is gegrond. Omdat de arts werkte als arbo-arts onder supervisie van een bedrijfsarts, gaat het RTG ervan uit dat het beleid samen met de supervisor werd bepaald. Onder deze omstandigheden en nu de arts niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld legt het RTG de arts een waarschuwing op.
RTG Amsterdam 20 februari 2024, zaaknr. A2022/5572, ECLI:NL:TGZRAMS:2024:31
De klacht heeft -kort gezegd- betrekking op de zorg die de huisarts aan klager heeft verleend nadat hij zich op bij de huisarts had gemeld met lage rugpijnklachten. De huisarts heeft klager vragen gesteld over zijn klachten, maar heeft geen lichamelijk onderzoek gedaan. Klager is daarna nog twee keer terug geweest in de huisartspraktijk en heeft toen zwaardere pijnmedicatie gekregen. Vervolgens is geen contact meer geweest tussen klager en de praktijk en is klager op zijn initiatief geopereerd aan een hernia. Klager verwijt de huisarts onder andere dat zij een onjuist advies en een onjuiste behandeling heeft gegeven. Op de vraag van het RTG ter zitting waarom de huisarts geen lichamelijk onderzoek heeft gedaan, verklaarde zij dat er volgens haar geen (alarmerende) signalen uit de anamnese kwamen die een lichamelijk onderzoek nodig maakten. Het RTG is van oordeel dat de huisarts dit lichamelijk onderzoek ten onrechte niet heeft uitgevoerd. Gezien de klacht en de voorgeschiedenis van klager, was een lichamelijk onderzoek passend geweest. Zonder lichamelijk onderzoek kon verweerster geen deugdelijke differentiaaldiagnose maken en ontbreekt bovendien een referentie-uitgang voor een eventueel later onderzoek. De huisarts mocht er in deze situatie, zonder dat zij eerst een lichamelijk onderzoek had verricht, dan ook niet van uitgaan dat een lichamelijk onderzoek niet zou leiden tot een andere conclusie of een ander beleid dan uit de anamnese voortkwam. Het RTG acht de klacht dan ook gegrond en legt de huisarts een waarschuwing op.
RTG Amsterdam 1 maart 2024, zaaknr. A2023/5893, ECLI:NL:TGZRAMS:2024:46
Bij klager is vastgesteld dat hij een agressieve vorm van nierkanker heeft. Zowel de vaste huisarts als de waarnemend huisarts hebben klager tijdens meerdere consulten gezien. Klager dient tegen beide huisartsen een klacht in. Klager verwijt hen dat zij hem niet eerder hebben ingestuurd voor een scan, terwijl bij eerder bloedonderzoek al hoge ontstekingswaarden zijn gemeten en hij vaker met klachten is langsgekomen. De klacht tegen de vaste huisarts acht het RTG ongegrond. Het RTG is van oordeel is dat de vaste huisarts zorgvuldig heeft gehandeld en adequaat heeft gereageerd op de klachten van klager, waarbij zij passende verklaringen had voor haar handelen en heeft overlegd met andere specialisten. De vaste huisarts is hierbij volgens het RTG terecht uitgegaan van de beoordelingen van de waarnemend huisarts. Naar het oordeel van het RTG, heeft de waarnemend huisarts op een drietal punten wel tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld, de waarnemend huisarts heeft: 1) niet voldoende onderzoek gedaan, o.a. onterecht geen lichamelijk onderzoek verricht, 2) niet volledige en onnauwkeurige verslaglegging in het medisch dossier gedaan, 3) zich niet op zorgvuldige wijze gekweten van zijn verantwoordelijkheid rond dossiervastlegging en overdracht. De waarnemend huisarts moest redelijkerwijs begrijpen dat, indien een opvolgend medisch hulpverlener (in dit geval de vaste huisarts), klager zou zien, deze bij de eigen beleidsbepaling zou beginnen met het lezen van de kwalificatie van de waarnemend huisarts, de juistheid daarvan redelijkerwijs niet in twijfel zou trekken en dus zonder meer zou uitgaan van wat in het dossier stond. Het RTG legt de waarnemend huisarts een waarschuwing op.
RTG Amsterdam 1 maart 2024, zaaknr. A2023/5491, ECLI:NL:TGZRAMS:2024:44
RTG Amsterdam 1 maart 2024, zaaknr. A2023/5490, ECLI:NL:TGZRAMS:2024:43
Na weer een jaarwisseling vol ongeregeldheden en grote risico's voor de volksgezondheid, dierenwelzijn en het milieu is de maat vol. Artsenfederatie KNMG pleit samen met negentien burgermeesters, de Dierenbescherming en Het Nationale Vuurwerkmanifest, opnieuw voor een landelijk totaalverbod op consumentenvuurwerk.
KNMG pleit voor landelijk vuurwerkverbod | KNMG
De minister van Medische Zorg, Pia Dijkstra, informeert de Tweede Kamer over het vervolg op de rechterlijke uitspraak van 11 januari 2024 met betrekking tot de concentratie van interventies bij aangeboren hartafwijkingen. Na de rechterlijke uitspraak hebben de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en andere betrokken partijen zoals patiëntenverenigingen en universitair medische centra (umc's) gesprekken gevoerd om tot een oplossing te komen. Het doel van deze gesprekken was om de concentratie van zorg voor aangeboren hartafwijkingen te waarborgen en de kwaliteit daarvan te verbeteren. De minister vindt het belangrijk om het vraagstuk van de concentratie van de interventies bij aangeboren hartafwijkingen langs de weg van overleg met de genoemde partijen op te lossen doorslaggevend. Zij acht verdere juridische stappen niet constructief. Daarom heeft de minister besloten om geen hoger beroep in te stellen tegen de uitspraak van de rechter.
De Afdeling advisering van de Raad van State (RvS) heeft op 14 februari 2024 het advies vastgesteld over het initiatiefwetsvoorstel van de Tweede Kamerleden Paternotte (D66) en Hermans (VVD) dat het verbod op het creëren van embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek opheft. Met het wetsvoorstel wordt het verbod op het tot stand brengen van embryo’s speciaal voor wetenschappelijk onderzoek opgeheven en wordt een extra voorwaarde aan dit soort onderzoek gesteld. De initiatiefnemers willen daarmee ruimte geven aan medisch wetenschappelijk onderzoek en de veiligheid en effectiviteit van nieuwe voortplantingstechnieken verbeteren. Op dit moment is het verboden om een embryo speciaal tot stand te brengen voor wetenschappelijk onderzoek. In de discussie over het tot stand brengen van embryo’s speciaal voor wetenschappelijk onderzoek spelen diverse waarden en grondrechten, belangen en argumenten een rol. De RvS benadrukt dat de aard van deze materie vraagt om een zorgvuldige benadering en daarmee om een evenwichtige toelichting. Dat is volgens de RvS ook van belang met het oog op het parlementaire debat.
Raad van State, 19 februari 2024, advies initiatiefwetsvoorstel opheffing verbod creëren van embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek
Verzoeker heeft hevige pijn na een operatie die plaatsvond bij het Zuyderland. Hij wordt na de operatie meerdere keren opgenomen in hetzelfde ziekenhuis. Na vier jaar wordt er bij een kijkonderzoek een lichaamsvreemd voorwerp gevonden in het lichaam van verzoeker. Verzoeker heeft een psychiatrische voorgeschiedenis. Verzoeker vraagt het College voor de Rechten van de Mens (kort: het College) om te beoordelen of Zuyderland verboden onderscheid jegens hem heeft gemaakt op grond van handicap of chronische ziekte bij het verlenen van medische zorg, de bejegening en de afhandeling van zijn discriminatieklacht. Wat betreft het eerste onderdeel van het verzoek concludeert het College dat Zuyderland andere medische keuzes heeft gemaakt dan gebruikelijk, enkel en alleen vanwege het feit dat verzoeker een psychiatrische voorgeschiedenis heeft. Het College oordeelt dat Zuyderland hiermee verboden onderscheid op grond van een chronische ziekte heeft gemaakt. Wat betreft de bejegening oordeelt het College dat onder het verbod van onderscheid ook de plicht om zich te onthouden van discriminatoire bejegening valt. Het personeel van Zuyderland maakten opmerkingen na de operatie die duidelijk verband houden met de psychiatrische voorgeschiedenis van verzoeker. De behandelend chirurg heeft een opmerking gemaakt, waarmee hij suggereerde dat verzoeker zichzelf de jarenlange pijn heeft aangedaan. Het College oordeelt dat Zuyderland met deze opmerking verboden onderscheid maakt. Tot slot het verzoek inzake de afhandeling van de discriminatieklacht van verzoeker door Zuyderland. Het College concludeert dat uit de discriminatieklacht van verzoeker duidelijk blijkt dat een reactie werd verwacht vanuit Zuyderland. Doordat Zuyderland geen onderzoek heeft gedaan en/of maatregelen heeft getroffen ten aanzien van de klacht is aan deze verplichting niet voldaan. Het College oordeelt dan ook dat Zuyderland verboden onderscheid heeft gemaakt jegens verzoeker op grond van handicap of chronische ziekte.
College voor de Rechten van de Mens 21-02-2014, oordeelnummer 2024-19
Relevante gezondheidsrechtelijke ontwikkelingen op gebied van wet- en regelgeving en rechtspraak. Dit overzicht is opgesteld door de gezondheidsjuristen van de KNMG.
Het is mogelijk dat uitspraken opgenomen in het onderdeel rechtspraak nog niet onherroepelijk zijn en dat hier nog hoger beroep tegen in wordt gesteld.