Uit internationale studies blijkt dat een op de zeven artsen problematisch middelen gebruikt, zoals alcohol, drugs of medicijnen. Dat zijn in Nederland meer dan tienduizend artsen. Het is een akelige ziekte die bovendien niet verenigbaar is met het uitoefenen van ons vak. Gelukkig is de ziekte vaak goed te genezen - maar wat misschien nog wel belangrijker is: ze is ook te voorkomen.
Alcohol-, drugs en medicijngebruik op het werk is niet bij wet verboden, maar instellingen kunnen wel regels stellen. 66% van de artsen heeft behoefte aan dergelijke regels en 70% wil een procedure hoe te handelen als ze vermoeden dat een collega problematisch middelen gebruikt of verslaafd is.
In juli kondigde toenmalig staatssecretaris van Sociale Zaken Tamara van Ark aan het beleid op het gebied van alcohol, drugs en medicijnen (ADM) binnen bedrijven en instellingen te willen versterken. In samenwerking met het Trimbos instituut werkt het ministerie nu aan criteria en richtlijnen en aan een modernisering van de ARBO-wet. Een beetje laat, maar goed: het is een steun in de rug voor organisaties die zich hier al langer mee bezig houden. De KNMG bijvoorbeeld heeft haar eigen plan getrokken en we hebben – overigens ook in samenwerking met het Trimbos instituut – inmiddels het Beleidsplan ´Werken in de gezondheidszorg: middelengebruik en verslaving´ gepresenteerd als onderdeel van de ABS-artsen toolkit.
Met het beleidsplan en de toolkit wil de KNMG ondersteuning bieden waardoor medewerkers “signalen kunnen herkennen bij zichzelf en anderen” en samen kunnen zorgen voor “een gezond en veilig werk- en leerklimaat”.
Toen ik bij de voorbereiding van deze column nadacht over dat “gezond en veilig werk- en leerklimaat” herinnerde ik mij een etentje dat ik enige tijd geleden had met een vriend. Meestal praten we over het werk, maar deze keer werd hij persoonlijker en vertelde mij dat een van zijn kinderen een verslaving heeft. Hij vertelde hoe zijn vrouw, hij en de andere kinderen er op hadden gereageerd. Ze hadden onder ogen gezien dat dit een probleem was van hen allemaal – en dus waren ze ook met elkaar, als gezin, in therapie gegaan. Openhartig vertelde hij me hoe confronterend het voor hem was geweest om tijdens die gesprekken te horen dat hij wel erg hoge eisen had gesteld aan zijn kinderen. En dat zijn dochter steeds heeft gedacht dat zij daar nooit aan zou kunnen voldoen. Het was een heftige ervaring, voor het hele gezin, maar het heeft wel enorm geholpen.
Ik vond het een enerverend gesprek, en zeer leerzaam. Want wat geldt voor een gezin, dat geldt ook voor een medisch team. Als één van je collega´s te maken heeft met problematisch middelengebruik of verslaving, dan moet je kijken naar het hele team. Stellen we niet te hoge eisen aan elkaar? Is dit eigenlijk wel zo´n veilige werkomgeving? Kun je hier openlijk zeggen: het gaat niet goed met mij? Zien we het wel als het met een collega niet goed gaat? Zien we die ander alleen als collega, of zien we ook de mens? Met andere woorden: we moeten onze gezamenlijke verantwoordelijkheid accepteren.
Mijn vriend vertelde me bij dat etentje trouwens nog iets anders. Namelijk dat het hem erg geholpen had de verslaving te zien als een ziekte. Daar kon hij mee aan de slag, zoals hij gewend was met patiënten. Maar ook zijn dochter kon daarmee vooruit, want ze hoefde zich niet te schamen. Verslaving is een te behandelen ziekte en zo moeten we er ook mee omgaan. Als we merken dat een collega te maken heeft met problematisch middelengebruik of verslaving, dan ontslaan we hem of haar dus ook niet, want dat lost het probleem niet op. Dat staat ook uitdrukkelijk in het beleidsplan van de KNMG: we zien stoornissen in middelengebruik en verslaving als behandelbare ziektes en medewerkers die hiermee te maken krijgen bieden we een veilige re-integratie. Dat is de goede weg.
Overigens: natuurlijk blijft voorkomen altijd beter. Maar dat hadden mijn vriend en ik ook al bedacht.
René Héman, voorzitter artsenfederatie KNMG
Ben je arts en wil je reageren op dit artikel, stuur dan een mail naar communicatie@fed.knmg.nl