Met een periode van veel veranderingen is het voorzitterschap van Jan Dirk Beugelaar van het College Geneeskundige Specialismen (CGS) voorbijgevlogen. Maar ook voor zijn opvolger Marielle Jambroes die start in augustus, is er nog veel werk te verzetten. Samen bespreken zij de koers die het CGS heeft ingezet om toekomstbestendige specialisten op te leiden.
tekst: Naomi van Esschoten
Oog hebben voor wat er speelt in de hele breedte van de geneeskunde. Oor hebben voor wat er leeft op de werkvloer. En een neus hebben voor maatschappelijke behoeften. Binnen het CGS moet je over fijn afgestelde zintuigen beschikken, merkt arts maatschappij en gezondheid in het UMCU Marielle Jambroes, die de afgelopen jaren al vicevoorzitter was van het CGS.
Huisarts Jan Dirk Beugelaar kan dat na drieënhalf jaar voorzitterschap alleen maar beamen: ‘Het CGS moet voor de troepen uitlopen, maar niet te veel.’
Jan Dirk, onder jouw voorzitterschap leek de koers vooral ‘op volle vaart vooruit’. Wat is er allemaal gebeurd?
‘Inderdaad zijn er veel stappen vooruit gezet. Zo zijn de drie kaderbesluiten samengevoegd tot één overkoepelend besluit. Dat heeft achter de schermen veel inzet gevraagd van alle geneeskundige verenigingen om tot gezamenlijkheid te komen. Het heeft geleid tot mooie zaken, zoals het nieuwe kwaliteitstoezicht dat uitgaat van vertrouwen in de eigen kwaliteitscyclus van instellingen. Dat vind ik een mijlpaal. Daarnaast hebben we ook hele praktische zaken georganiseerd, zoals een moderne digitale en navigeerbare versie van het Kaderbesluit, en videofilmpjes en infographics om onderwerpen uit te leggen. En niet te vergeten corona. Daarvoor hebben we een tijdelijk besluit genomen. Zo konden specialisten en profielartsen zich vooral op de zorg richten en hoefden zij even geen rekening te houden met regeltechnische zaken zoals herregistratie.’
Waar ben je het meest tevreden over?
‘Dat de aiossen beter vertegenwoordigd zijn. Toen ik in april 2019 begon, was er één aios-lid, meestal uit cluster 2, de medisch specialisten, die alle aiossen vertegenwoordigde. Nu hebben we drie aios-leden, één uit elk cluster. Dat is van grote meerwaarde. Toen bijvoorbeeld opleidingsperikelen ontstonden tijdens de COVID-pandemie, hadden we veel meer feeling met wat zich afspeelde op de werkvloer en konden we meer onderbouwd afwegingen maken in ons beleid. Overigens zijn CGS-leden vaak benoemd vanuit hun vereniging, maar denkt iedereen onafhankelijk mee in het belang van de gehele beroepsgroep. Ik ben er ook wel trots op dat we al die jaren altijd besluiten hebben kunnen nemen, op basis van consensus. Ook als niet iedereen er exact hetzelfde over dacht.’
En wat draag je over aan Marielle?
‘Het verder vormgeven van het specialismenlandschap. Marielle weet er alles van vanuit haar voorzitterschap van de commissie die zich daarmee bezighoudt. Zij heeft een duidelijke visie op dat vlak en ik denk dat er, na mijn pragmatisch voorzitterschap, nu meer behoefte is aan een CGS-voorzitter die een nieuwe toekomstvisie kan uitdragen en overbrengen. En tegelijkertijd weet te balanceren tussen het spanningsveld van enerzijds katalysator zijn voor verandering, en anderzijds de tijd nemen om nieuwe ideeën te laten landen.’
Marielle, jij was dus al vicevoorzitter van het CGS en bent voorzitter van de commissie die adviseert over het specialismenlandschap. Wat sprak jou aan in het voorzitterschap van het CGS?
‘Het opleiden van geneeskundig specialisten ligt me na aan het hart. Als opleider draag ik bij aan de kwaliteit van de zorg. Binnen het CGS kijk ik daarnaast zorgvuldig naar waar in de toekomst behoefte aan is: vanuit de maatschappij en vanuit professionals. Verder merk ik dat de leden – bestuurders en artsen vanuit alle drie de domeinen – respectvol en soepel met elkaar samenwerken. Dat is in de dagelijkse praktijk vaak lastiger. Het CGS vind ik een goed voorbeeld van interprofessioneel werken en netwerkzorg.’
Hoe kijk jij naar de ontwikkelingen van de afgelopen jaren?
‘Dit is een geschikt moment om te kijken of bijsturing nodig is in de uitgezette koers. Neem het specialismenlandschap: de trend is dat artsen zich steeds verder specialiseren, maar de samenleving heeft juist ook behoefte aan generalisten. We krijgen te maken met meer ouderen, meer multimorbiditeit en mensen die langer thuis blijven wonen dankzij nieuwe technologieën. Als artsen hebben we – zoals ook staat in de vernieuwde KNMG-gedragscode – de verantwoordelijkheid dat patiënten op goede en kosteneffectieve zorg kunnen rekenen, zonder onder- of overbehandeling.
Maar ook in de praktijk knelt het: nu komen dienstroosters soms niet rond omdat superspecialisten de basis onvoldoende beheersen. Een andere ontwikkeling speelt zich af bij de nieuwe generatie artsen: die wil niet altijd meer veertig jaar lang hetzelfde vak uitvoeren. Dat vraagt om een flexibeler opleidingsstructuur en meer mogelijkheden voor flexibiliteit in de beroepsuitoefening.’
Zijn ingrijpende veranderingen nodig?
‘Interprofessioneel werken en aandacht voor netwerkgeneeskunde staan al in veel opleidingsplannen, maar ik denk dat we nog een stap verder moeten gaan om richting te geven. Superspecialisten blijven nodig, maar de verhouding ten opzichte van generalisten moet wel gaan verschuiven. Je zou kunnen denken aan een stelsel met meer nadruk op basisspecialismen. Dat zou ook de arbeidsmarkt ten goede komen: mensen die in opleiding zijn, hebben bredere keuzemogelijkheden en kunnen tijdens of zelfs na de opleiding nog van keuze veranderen zonder dat ze vrijwel helemaal opnieuw moeten beginnen.’
Hoe ga je dat realiseren?
‘Het CGS kan van alles willen, maar we doen het uiteindelijk natuurlijk samen. Zowel met de beroepsgroep als met de instellingen: een verandering in de geneeskundige zorg heeft namelijk ook invloed op andere beroepsgroepen en patiënten. Onze visie vraagt dus om draagvlak voor onze regelgeving, door transparant en duidelijk uit te leggen welk doel we beogen met elke verandering, en de mogelijkheid tot inspraak en samenspraak. Dat wil ik graag de komende jaren: met elkaar het specialismenlandschap van de toekomst goed vormgeven.’