Het College Geneeskundige Specialismen (CGS) bestaat uit vijftien leden. Naast specialisten, opleiders en bestuurders hebben ook drie aiossen uit de verschillende clusters een stem in het regelgevend orgaan van de KNMG. Wat is hun inbreng en invloed?
tekst: Naomi van Esschoten
Nadine van Veenendaal: ‘Het CGS heeft afgevaardigden uit allerlei gremia. Ik was als aios anesthesiologie actief lid van De Jonge Specialist (DJS), heb bij DJS gesolliciteerd en ben door de KNMG benoemd voor deze functie. Sinds januari 2019 maak ik deel uit van het college. Het was even wennen om voorafgaand aan de maandelijkse vergadering 500 pagina’s voor te bereiden. Maar het discipline-overstijgende karakter maakt het interessant: je leert veel van hoe andere clusters van specialismen en profielen zaken aanpakken en je denkt mee over de opleiding voor de generatie na jou.’
Sarah de Bever: ‘Ik ben gevraagd te solliciteren vanuit mijn rol in de Landelijke Organisatie van AspirantHuisartsen(LOVAH) en maak sinds begin 2020 deel uit van het college. Het CGS klinkt misschien stoffig, maar zijn taak als regelgever spreekt mij erg aan: ik vind het interessant om mee te denken over wat we een goede opleiding of een goede arts vinden in Nederland.’
Elise Beket: ‘Ook ik ben lid sinds begin 2020 en benaderd omdat ik als aios arts M+G actief was in het Landelijk Overleg Sociaal-Geneeskundigen in Opleiding (LOSGIO). De eerste vergadering merkte ik al hoe boeiend het is dat je bij elkaar in de keuken kijkt. Verder was ik positief verrast dat er zoveel verschillende mensen met verschillende ideeën in het college zitten. Dat levert in discussies, bijvoorbeeld over het veranderende zorglandschap, creatieve invalshoeken op.’
Sarah: ‘Wij toetsen alle landelijke opleidingsplannen voor de geneeskundige vervolgopleidingen. Vaak kunnen kleine veranderingen een grote impact hebben. Zo maakt het nogal uit of er een minimaal of een maximaal aantal diensten in staat. Door onze overkoepelende blik nemen we dat soort inzichten ook mee bij het beoordelen van die opleidingsplannen.’
Nadine: ‘Hetzelfde geldt voor de verandering naar het werken met EPA’s. Daarin bestaan grote onderlinge verschillen tussen de landelijke opleidingsplannen: de één telt er 5 een ander 48. In dat laatste geval stellen wij kritische vragen of dat praktisch haalbaar is.
Sarah: ‘Jazeker: zo gaat het CGS ook over de (her)registratie-eisen waar geneeskundig specialisten en profielartsen aan moeten voldoen. Ook daar heb je als aios op enig moment mee te maken. Of dichter bij huis: de overgangsregelingen tussen oude en nieuwe opleidingsplannen.’
Elise: ‘Verder denken we mee over actuele thema’s en onderwerpen. De zorg is continu in ontwikkeling en wij kijken vaak al vijf tot tien jaar vooruit. In het veranderend specialismenlandschap zien we toe op de kaders voor nieuwe opleidingen. Ook letten wij erop of ontwikkelingen zoals breder scholen en interprofessioneel samenwerken nu al zijn opgenomen in opleidingsplannen en op welke manier ze zijn vormgegeven.’
Elise: ‘We lezen kritisch alle stukken door, waarbij iedereen een eigen accent legt. Die bevindingen en vragen bespreken we in de vergadering. Ik kijk bijvoorbeeld naar de wetenschappelijke vorming: biedt een opleidingsplan voldoende ruimte om onderzoek te doen?’
Nadine: ‘Voor mij ligt de nadruk op of er genoeg ruimte is voor individualisering en of een opleidingsplan niet te veel is afgebakend met vastomlijnde regels en verplichte stages. Het toekomstige zorglandschap en de huidige arbeidsmarkt vragen namelijk om flexibiliteit.’
Nadine: ‘Af en toe zijn er verschillende perspectieven. Wij zien bijvoorbeeld hoeveel invloed een verplichte perifere stage kan hebben als je voor drie of zes maanden 100 kilometer verderop aan de slag moet en je ook een jong gezin hebt. Wij pleiten dan ook voor voldoende flexibiliteit om EPA’s te kunnen behalen, en ook om de aiossen meer regie over de eigen opleiding te geven. Maar zo’n beslissing raakt ook aan de bedrijfsvoering van ziekenhuizen. Daar hebben bestuurders dan weer oog voor. Dan gaat daar de discussie over: een besluit nemen we nooit lichtzinnig.’
Elise: ‘Het is overigens geen probleem om als aios een andere mening te hebben: ik durf te zeggen wat ik vind en dat wordt serieus genomen.’
Sarah: ‘We komen eigenlijk altijd tot consensus. Dat is ook het mooie van meedoen in het CGS: je ontdekt hoe besluitvorming op een anderniveau werkt, en daar heb je ook in je eigen werk wat aan. Zo heb ik gemerkt dat veranderingen vaak met kleine stappen gaan. In opleidingsplannen geven we bijvoorbeeld richtinggevende adviezen mee voor de volgende keer – en dat is dan toch pas weer over een aantal jaar.’
Nadine: ‘Wij agenderen onderwerpen die in de juniorverenigingen spelen of die we kennen uit onze eigen praktijk. Een goed voorbeeld is het aanvragen van verlenging voor de opleiding door COVID-19. Die regeling was aanvankelijk alleen voor aiossen die in 2020 vertraging hadden opgelopen. Hoewel ook aiossen begin 2021 nog COVID-zorg verleenden, kwamen zij niet in aanmerking voor verlenging. Het kost natuurlijk geld, maar ons argument dat het meten met twee maten is, was uiteindelijk doorslaggevend: dat besluit past het CGS nu aan.’
Sarah: ‘Aan dit soort dingen merk je: het CGS is geen ver-van-mijn-bed-show. Regelgeving klinkt stijfjes, maar zonder regelgeving is er dus niets geregeld en het CGS zelf is helemaal niet stijfjes.’