Dossier / bijgewerkt: 11 juni 2020
Geregeld, met name na incidenten waarbij onschuldige slachtoffers vallen, wordt een roep om versoepeling van het medisch beroepsgeheim gehoord. Deze geluiden kunnen afkomstig zijn van onder andere de politie, het Openbaar Ministerie (OM), de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en de Onderzoeksraad voor de Veiligheid. Daarbij worden uiteenlopende argumenten gebruikt.
Keer op keer heeft de KNMG laten weten het niet eens te zijn met een (gedeeltelijke) opheffing of versoepeling van het medisch beroepsgeheim, omdat dit tot veel grotere risico’s voor de samenleving kan leiden dan de gevaren die daarmee mogelijk zouden kunnen worden voorkomen.
Tegelijkertijd moeten artsen zich bewust zijn dat het beroepsgeheim in bepaalde situaties wel doorbroken mag worden. Het medisch beroepsgeheim is immers niet absoluut. In bepaalde gevallen kan het geoorloofd zijn om het beroepsgeheim te doorbreken, ook jegens politie of justitie. Bijvoorbeeld als dat geschiedt met toestemming van de patiënt, of als dat wettelijk verplicht is, of na afweging van een conflict van plichten.
De 'Handreiking Beroepsgeheim en politie/justitie' dient om daarbij enige houvast voor de arts te bieden.
Er is een klacht tegen mij ingediend bij de tuchtrechter. Hoe werkt het tuchtrecht precies, wat kan ik doen en wat kan ik verwachten?
Deel informatie met werkgever en collega’s
Een tuchtklacht is voor een arts buitengewoon belastend. Daarom is het eerste advies om een tuchtklacht niet voor jezelf te houden, maar te delen met je eventuele werkgever en collega’s. Het is van belang dat zij weten wat er speelt, zodat zij je kunnen steunen. Op grond van uw toelatings- en arbeidsovereenkomst ben je vaak ook verplicht om jouw leidinggevende of directie te informeren.
Vraag hulp bij het voeren van de procedure
Het is belangrijk dat je juridische bijstand vraagt. Zorginstellingen kunnen die bijstand vaak verlenen, bijvoorbeeld via hun jurist of verzekeraar. Rechtsbijstandsverzekeraars willen vaak van het begin af aan betrokken zijn bij de ondersteuning van jouw procedure. Dit geldt ook als je een beroep wilt doen op jouw persoonlijke rechtsbijstandsverzekeraar. In de KNMG-richtlijn Omgaan met medische gegevens vindt je informatie over het gebruik van medische gegevens in de tuchtprocedure.
Wees op de hoogte van het verloop van de procedure
Het verloop van een tuchtrechtelijke procedure verschilt per klacht. Je ontvangt van het regionaal tuchtcollege op jouw werk- of woonadres een brief met daarbij het klaagschrift. In de brief staat wat er van je wordt verwacht. Op de website van de tuchtcolleges vindt je de informatiefolder ‘Klachten over uw zorg’ met een zeer uitgebreide uitleg over het verloop van de procedure.
Tuchtrecht
Het tuchtrecht voor de gezondheidszorg is geregeld in de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Dit tuchtrecht is van toepassing op individuele zorgverleners die staan ingeschreven in het BIG-register; artsen, tandartsen, apothekers, gezondheidszorgpsychologen, psychotherapeuten, orthopedagoog-generalisten, fysiotherapeuten, klinisch technologen, verloskundigen, verpleegkundigen en physician assistants.
Klagers kunnen een klacht indienen bij een van de Regionale Tuchtcolleges voor de Gezondheidszorg (RTG). Zij kunnen hierbij worden ondersteund door een tuchtklachtfunctionaris. De volgende personen of instanties zijn volgens de wet BIG bevoegd om te klagen:
de rechtstreeks belanghebbende (vaak de patiënt zelf, of diens nabestaanden);
degene die aan de beklaagde zorgverlener een opdracht heeft verstrekt;
de werkgever of het bestuur van een instelling waar de beklaagde zorgverlener werkzaam is;
de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ).
Het RTG toetst de klacht aan twee ‘tuchtnormen’ uit de Wet BIG:
De eerste tuchtnorm1 betreft het handelen of nalaten in strijd met de zorg die de beroepsbeoefenaar behoort te verlenen. Voorbeelden hiervan zijn bijvoorbeeld het stellen van een verkeerde of te late diagnose, het onvoldoende informeren van de patiënt over de behandeling, het voorschrijven van verkeerde medicijnen of het schenden van het beroepsgeheim. De beroepsbeoefenaar moet niet alleen zorgvuldig handelen ten opzichte van de patiënt, maar ook ten opzichte van diens familie.
De tweede tuchtnorm2 omvat ‘enig ander handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt’. Hieronder kunnen diverse zaken vallen waaronder verzekeringsfraude, het niet toelaten van een collega tot een waarneemregeling of onjuist optreden in de media.
Aan de hand van deze tuchtnormen bepaalt de tuchtrechter of het tuchtrecht van toepassing is en of de klacht gegrond is. Als het RTG de klacht gegrond verklaart, kan het verschillende maatregelen opleggen:
waarschuwing;
berisping;
geldboete van ten hoogste 4.500 euro;
(voorwaardelijke) schorsing van de inschrijving in het BIG-register voor maximaal 1 jaar;
gedeeltelijke ontzegging om het beroep uit te oefenen;
doorhaling in het BIG-register;
Bij een doorhaling kan het tuchtcollege ook een beroepsverbod opleggen, als ‘gedragingen van de beroepsbeoefenaar een gevaar kunnen opleveren voor de veiligheid van personen’. In dat geval mag de beroepsbeoefenaar op geen enkele wijze meer werkzaam zijn binnen de individuele gezondheidszorg.
Het RTG kan een klacht ook gegrond verklaren zonder een maatregel op te leggen. Bijvoorbeeld als de ernst van het handelen of nalaten beperkt is.
Alle beroepsbeperkende maatregelen worden standaard gepubliceerd. Dit geldt voor een (voorwaardelijke) schorsing van de inschrijving in het BIG-register, een gedeeltelijke ontzegging om het beroep uit te oefenen en een doorhaling in het BIG-register. Deze openbaarmaking vindt plaats via een aantekening in het BIG-register, een publicatie in de Staatscourant en in een of meer lokale dag- of weekbladen, en plaatsing op een lijst op de website van het BIG-register. Daarbij wordt de naam van de beroepsbeoefenaar vermeld en ook de maatregel en de aard van het ‘vergrijp’.
Als het nodig is voor het belang van de individuele gezondheidszorg, kan het tuchtcollege ook besluiten om een berisping of geldboete openbaar te maken.
Veel beslissingen van de tuchtcolleges staan geanonimiseerd op tuchtrecht.overheid.nl.
Het griffierecht voor klagers bedraagt 50 euro. De kosten voor juridische ondersteuning en eventueel voor het oproepen van getuigen en deskundigen, zijn in eerste instantie voor rekening van de partijen. Als de klacht gegrond wordt verklaard, kan het tuchtcollege bepalen dat de aangeklaagde arts ook de kosten van het geding moet betalen die de klager heeft moeten maken.
Duur van de procedure
Een procedure bij het RTG duurt gemiddeld zeven maanden.
Er kan hoger beroep tegen een beslissing van het Regionaal Tuchtcollege worden aangetekend bij het Centraal Tuchtcollege (CTG). De aangeklaagde zorgverlener en de IGJ zijn altijd bevoegd om in hoger beroep te gaan. De klager kan dit alleen doen als de klacht niet-ontvankelijk of ongegrond is verklaard. De klager kan geen hoger beroep instellen tegen de zwaarte van de maatregel. Het griffierecht voor het instellen van hoger beroep bedraagt 50 euro. De procedure bij het CTG duurt gemiddeld negen maanden.
1 Artikel 47 lid 1 onder a Wet BIG.
2 Artikel 47 lid 1 onder b Wet BIG.
Een tijdje geleden kwam er een man op mijn spreekuur met een bebloede mond en drie losse tanden. Hij vertelde dat het letsel was ontstaan door een val over een loszittende stoeptegel. De man was woest op de gemeente, omdat hij zich al eerder had beklaagd over de bestrating. Kort daarna ontving ik een aangetekende brief van de advocaat van deze man. Hierin word ik opgeroepen om te getuigen in een rechtszaak tegen de gemeente. Ben ik verplicht om te getuigen?
Als je met een aangetekende brief of een dagvaarding bent opgeroepen om te getuigen in een rechtszaak, dan ben je in beginsel verplicht om op de zitting te verschijnen. Je bent echter niet verplicht om op de zitting een getuigenis af te leggen, als je daarmee je beroepsgeheim zou schenden.
In civiele procedures kunnen beide partijen getuigen oproepen. Ook de rechter kan dat doen, al dan niet uit eigen beweging. Het oproepen van een getuige moet gebeuren met een aangetekende brief of een dagvaarding. Ontvang je zo’n oproep, dan ben je verplicht om op de zitting te verschijnen.
Word je opgeroepen met een niet-aangetekende brief, dan is dat geen wettige oproep. Je bent dan niet verplicht om te verschijnen. Wel ligt het in dat geval voor de hand om contact op te nemen met degene die je oproept; mogelijk volgt er later alsnog een officiële oproep of is je verschijning niet zo belangrijk.
Beroepsgeheim en verschoningsrecht
Artsen kunnen vanwege hun beroepsgeheim een beroep doen op het verschoningsrecht. Dat betekent dat je het recht hebt om vragen van de rechter niet te beantwoorden, als je daardoor je beroepsgeheim zou schenden. Kun je een beroep doen op het verschoningsrecht, dan moet je wel op de zitting verschijnen, maar ben je niet verplicht om een getuigenis af te leggen. Het is aan de rechter om te beslissen of je je op het verschoningsrecht kunt beroepen of niet.
Wat te doen als je als getuige bent opgeroepen?
Ben je door (de advocaat van) een van de partijen opgeroepen als getuige? En voorzie je dat je je op je verschoningsrecht gaat beroepen? Neem dan contact op met (de advocaat van) deze partij en informeer welke vragen je kunt verwachten. Bepaal vervolgens of je beroepsgeheim de beantwoording van die vragen in de weg staat en zo ja, laat dat dan aan de partij weten. Deze kan dan besluiten om de oproep in te trekken, omdat je verschijning op de zitting niets meer toevoegt aan het pleidooi van de advocaat. Daarmee bespaar je jezelf veel tijd en moeite.
Als de (advocaat van de) partij de oproep toch handhaaft, ben je wel verplicht om op de zitting te verschijnen. Op de zitting kun je je dan op je verschoningsrecht beroepen.
Wat mag je wel zeggen als u zich niet op het verschoningsrecht beroept?
Je mag juridisch gezien alleen getuigen over feiten die je zelf hebt waargenomen. Als je niet hebt gezien hoe je patiënt gewond is geraakt, kun je daarover niet getuigen. Ook is het niet toegestaan om antwoorden te geven die een oordeel in zich dragen. Je moet je daarom beperken tot feitelijke informatie. Dit volgt uit de KNMG- richtlijn Omgaan met medische gegevens .
De politie heeft mij als huisarts gevraagd om het volledige medisch dossier van een overleden baby te overleggen. Er is sprake van een shaken-babysyndroom, waarvan de moeder wordt verdacht. Er zijn geen andere kinderen in het gezin. De ouders hebben toestemming gegeven om informatie uit te wisselen en in het dossier staat in mijn ogen weinig belastende informatie over de moeder. Mag ik – nu er in het verzoek staat dat het een vordering betreft – het volledige medisch dossier verstrekken aan de politie?
Je mag in beginsel geen informatie over een overleden patiënt aan de politie verstrekken. De toestemming van de ouders om informatie te verstrekken is juridisch gezien niet doorslaggevend. Wel kun je je tegenover justitie bereid verklaren om de gevraagde informatie beschikbaar te stellen aan een forensisch arts of aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). De forensisch arts of het NFI kan vervolgens beoordelen of, en zo ja welke informatie aan het Openbaar Ministerie moet worden verstrekt.
Artsen kunnen vanwege hun beroepsgeheim een beroep doen op het verschoningsrecht. Dat betekent dat een arts het recht heeft om vragen van politie of justitie niet te beantwoorden, als hij daardoor zijn beroepsgeheim zou schenden.
Een arts mag wel (informatie uit) het medisch dossier aan politie of justitie verstrekken als de patiënt (of diens vertegenwoordiger) hem daarvoor toestemming heeft gegeven. De toestemming van ouders is juridisch gezien niet doorslaggevend. Ook als de ouders van een overleden baby toestemming geven voor de verstrekking van gegevens aan politie of justitie, mag de arts met een beroep op zijn verschoningsrecht besluiten om de gevraagde gegevens niet te verstrekken.1
Een arts kan overwegen om zijn beroepsgeheim te doorbreken als er sprake is van een conflict van plichten. Dit mag alleen als dat echt noodzakelijk is, bijvoorbeeld om andere kinderen in het gezin te beschermen.
Vordering
Weigert een arts op grond van zijn beroepsgeheim om informatie te verstrekken aan de politie? Dan kan de officier van justitie (een afschrift van) het medisch dossier van het kind opeisen of – zoals dat juridisch heet – vorderen. De rechtspraak bevestigt dat slechts in ‘zeer uitzonderlijke omstandigheden’ het belang van de waarheidsvinding voorrang heeft op het verschoningsrecht van artsen. De rechter (Hoge Raad) heeft ‘zeer uitzonderlijke omstandigheden’ tot nu toe slechts aangenomen in een beperkt aantal situaties. Bijvoorbeeld wanneer de arts zelf werd verdacht van een strafbaar feit.
Een arts is niet verplicht om een vordering van de officier van justitie te honoreren en mag zich ook in dat geval beroepen op zijn verschoningsrecht. De KNMG raadt artsen af om zelf af te wegen of er sprake is van ‘zeer uitzonderlijke omstandigheden’. Die afweging kan beter door de rechter worden gemaakt, omdat die over meer informatie beschikt die voor de afweging relevant kan zijn.
De arts kan met justitie wel overeenkomen om het volledige medisch dossier voor te leggen aan een forensisch arts of het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). De forensisch arts of het NFI kan dan beoordelen of, en zo ja welke medische gegevens uit het dossier aan het Openbaar Ministerie kunnen en moeten worden verstrekt.
1 HR 26 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG5979 (r.o. 2.6.3 t/m 2.6.5).