Een patiënte van 55 jaar wil een uitvaartverzekering afsluiten. Daarvoor moet ze van de verzekeraar een gezondheidsverklaring invullen. In de toelichting heeft zij gelezen dat zij niet hoeft op te geven dat zij kanker heeft gehad, als dat 10 jaar of langer geleden is en de kanker sindsdien niet meer is teruggekeerd. Zij twijfelt nu of zij aan de levensverzekeraar moet opgeven dat zij borstkanker heeft gehad. Hoe kan ik dit nagaan in haar medisch dossier?
Als de patiënte 10 jaar of langer vrij is van borstkanker, hoeft zij deze ziekte niet te melden als zij een overlijdensrisicoverzekering of uitvaartverzekering wil afsluiten of wijzigen. Die termijn van 10 jaar begint te lopen op het moment van ‘volledige remissie’. Dat is het moment waarop er volgens de hulpverlener die de patiënte heeft behandeld, geen aanwijzingen meer zijn van ziekteactiviteit. Vanaf 1 januari 2025 geldt een termijn van 9 jaar als het gaat om borstkanker met stadium T1cN0M0 en een termijn van 7 jaar bij borstkanker met Stadium T1a N0M0 en T1bN0M0.
Het moment dat er sprake is van volledige remissie kun je mogelijk terugvinden in haar medisch dossier. Dat is bijvoorbeeld de datum van de operatieve verwijdering van de tumor, mits er daarna geen tekenen zijn geweest van terugkeer van de kanker. Dus als de patiënte in 2010 geopereerd is en de kanker daarna niet is teruggekeerd, is zij inmiddels langer dan 10 jaar tumorvrij.
Is er geen duidelijke datum in het dossier terug te vinden? Dan kun je aan de hand van de informatie die je wel hebt, een inschatting maken van de datum waarop de volledige remissie aannemelijk is.
Sinds 1 januari 2021 geldt er een nieuwe regeling voor ex-kankerpatiënten die een overlijdensrisicoverzekering of uitvaartverzekering willen afsluiten of wijzigen. Zij hoeven niet meer op hun gezondheidsverklaring te vermelden dat ze kanker hebben gehad, als zij 10 jaar of langer geleden ‘genezen’ zijn en de kanker daarna niet teruggekomen is. Daarbij geldt het volgende:
De termijn is 5 jaar als de kandidaat-verzekerde 20 jaar of jonger was toen de diagnose werd gesteld.
Volledige remissie
Volgens het Besluit verzekeringskeuringen ex-kankerpatiënten begint de termijn van 10 jaar (of korter) te lopen op het moment van ‘volledige remissie’. Dat is het moment waarop er volgens de hulpverlener die de patiënte heeft behandeld, geen aanwijzingen meer zijn van ziekteactiviteit. Dit kan bijvoorbeeld de datum zijn van de operatieve verwijdering van een tumor of tumor met regionale lymfklieren, waarbij er (ook achteraf) geen aanwijzingen van uitzaaiingen op afstand zijn.
Eventuele aanvullende behandelingen, zoals preventieve chemokuren of hormoontherapie, die uitsluitend zijn bedoeld om de kans op recidief te verkleinen, tellen bij de bepaling van de verjaringstermijn niet mee.
Dat is anders wanneer de primaire behandeling van de maligniteit bestaat uit bestraling en/of chemokuren. In die gevallen kan het moment van volledige remissie langer op zich laten wachten, als pas bij een volgende controle naar het oordeel van de behandelend hulpverlener er geen aanwijzingen meer zijn van aanwezigheid van ziekteactiviteit. Dit kan bijvoorbeeld blijken uit laboratorium- of beeldvormend onderzoek.
Nagaan in medisch dossier
Het is voorstelbaar dat de patiënte niet precies meer weet sinds wanneer zij kankervrij is of van welk stadium in haar geval precies sprake was. Het is ook begrijpelijk dat zij dat bij je navraagt, omdat de antwoorden op die vragen mogelijk in haar medisch dossier zijn te vinden. Je hebt op grond van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) een dossier van de patiënte bijgehouden. Daarin moet je ook informatie over die behandeling hebben opgenomen. Blijkt uit jouw dossier niet wat het moment van volledige remissie of van welk stadium sprake was? Dan kun je de patiënte verwijzen naar een andere hulpverlener die betrokken was bij de primaire behandeling.
Lukt het ook niet om deze informatie bij een andere hulpverlener te achterhalen? Dan mag je met de informatie die je wel hebt, een schatting (aanname) maken van de datum van volledige remissie. Die schatting hoeft niet op de dag nauwkeurig te zijn. Zo kun je bijvoorbeeld uitgaan van de laatste datum waarop er nog behandeling plaatsvond. Op basis daarvan kun je een onderbouwde inschatting maken van de datum van volledige remissie. Die geschatte datum is dan het startpunt voor de verjaringstermijnen die gelden voor de plicht om de kanker te melden.
Verantwoordelijkheid patiënt
Je bent als arts niet degene die bepaalt of de patiënte onder de regeling valt of niet. Dat moet de patiënte zelf bepalen. Ook moet de patiënte zelf bepalen of zij haar ziektehistorie met kanker moet melden of niet. Heb je de informatie over het moment van volledige remissie aan de patiënte verstrekt? En is dat moment van volledige remissie korter dan 10 jaar geleden, respectievelijk 9 of 7 jaar? Dan is het de verantwoordelijkheid van je patiënte om de gezondheidsverklaring naar waarheid in te vullen en de kanker te vermelden.
Voor welke verzekeringen geldt deze regeling?
Deze regeling is alleen van toepassing op:
1. overlijdensrisicoverzekeringen waarvan:
de verzekerde som niet hoger is dan € 328.131,- euro (prijspeil per 1 juli 2023; dit bedrag wordt elke 3 jaar aangepast aan de consumentenprijsindex); en
de looptijd eindigt voordat de verzekerde persoon de leeftijd van 71 jaar heeft bereikt;
2. uitvaartverzekeringen die zijn aangegaan of afgesloten voordat de verzekerde persoon de leeftijd van 61 jaar heeft bereikt.
Als kinder- en jeugdpsychiater onderzocht ik een kind van 9 jaar dat met zijn moeder op mijn spreekuur kwam. De ouders van het kind zijn gescheiden en hebben beiden het ouderlijk gezag. De kinderrechter heeft het kind onder toezicht gesteld. Heeft de jeugdbeschermer die de ondertoezichtstelling uitvoert nu gezag over het kind? En mag ik de jeugdbeschermer toegang geven tot het medisch dossier van het kind?
De jeugdbeschermer in kwestie heeft geen gezag over het kind waarop hij toeziet. Het gezag ligt immers nog bij beide ouders. Dat betekent dat je de jeugdbeschermer geen toegang mag geven tot het medisch dossier van het kind. Wel mag je de jeugdbeschermer gerichte informatie over het kind geven, als die informatie noodzakelijk is voor een goede uitvoering van de OTS. Soms ben je daar zelfs toe verplicht, namelijk als de jeugdbeschermer om informatie verzoekt en die informatie noodzakelijk is voor een goede uitvoering van de OTS.
Wat is een OTS?
Als de ontwikkeling van een kind door problemen in een gezin in gevaar dreigt te komen, kan de kinderrechter besluiten tot een ondertoezichtstelling (OTS). In dat geval wijst de kinderrechter een Gecertificeerde Instelling (GI) aan die de OTS uitvoert. De GI wijst vervolgens een jeugdbeschermer1 aan, die ondersteuning biedt aan het gezin.
OTS & ouderlijk gezag
Bij een OTS behouden beide ouders in principe het ouderlijk gezag.2 Wel zijn zij verplicht om de aanwijzingen van de jeugdbeschermer op te volgen. Als ouders weigeren mee te werken met de jeugdbeschermer is het in het uiterste geval mogelijk om het ouderlijk gezag te laten beëindigen. Daarvoor is een gezagsbeëindigende maatregel nodig, welke door een kinderrechter kan worden opgelegd. Als er geen ouder met gezag meer is, krijgt het kind een voogd. Die voogd heeft dan het gezag over een kind.
Toegang tot het medisch dossier
Omdat de jeugdbeschermer in kwestie geen gezag heeft over het kind, heeft hij ook geen recht op inzage in of een afschrift van het medisch dossier van het kind. Je mag de jeugdbeschermer dan ook geen inzage in of afschrift van het dossier geven.
Informatie verstrekken aan de jeugdbeschermer die de OTS uitvoert
Als een jeugdbeschermer die een OTS uitvoert om informatie verzoekt, ben je wettelijk verplicht de gevraagde informatie te verstrekken voor zover die informatie noodzakelijk is voor de uitvoering van de OTS.3 Als arts heb je in dat geval een zogenoemde‘spreekplicht’.
Je kunt ook uit eigen beweging informatie aan de GI verstrekken. Daartoe bestaat een wettelijk meldrecht.4 Van dit recht mag je gebruikmaken als je dat noodzakelijk acht voor een OTS.
Bij informatieverstrekking aan de jeugdbeschermer op basis van de spreekplicht of het meldrecht hoef je de betrokkenen5 vooraf niet om toestemming te vragen. Het is wel wenselijk dat je vooraf aan de betrokkenen vertelt welke informatie je wilt verstrekken. Is dat vooraf niet mogelijk, bijvoorbeeld omdat dit het kind in gevaar brengt, dan is het raadzaam om dit zo snel mogelijk achteraf te doen.
1 De jeugdbeschermer die namens de GI een OTS uitvoert, werd voorheen ‘gezinsvoogd’ genoemd. Omdat de term ‘jeugdbeschermer’ ook wordt gebruikt voor andere taken van de GI, zoals jeugdhulp in een vrijwillig kader, in geval van voogdij of in het kader van reclassering, is het van belang om altijd te verifiëren welke rol de jeugdbeschermer vervult.
2 Hier staat ‘in principe’ omdat de wet (artikel 1:265e BW) wel de mogelijkheid biedt om het gezag van ouders met betrekking tot het geven van toestemming voor een medische behandeling over te hevelen aan de GI, c.q. de jeugdbeschermer. Dit kan echter alleen als het gaat om een kind dat jonger is dan 12 jaar of ouder is dan 12 jaar maar niet in staat is tot een redelijke waardering van belangen, én dat kind onder toezicht is gesteld én uit huis is geplaatst. Over deze gedeeltelijke gezagsuitoefening door de GI wordt door de kinderrechter beslist.
3 Dit staat in artikel 7.3.11 lid 4 van de Jeugdwet.
4 Dit staat ook in artikel 7.3.11 lid 4 van de Jeugdwet.
5 In geval van kindermishandeling gaat het in ieder geval om: de minderjarige(n) en de gezagdragende ouder(s) of andere vertegenwoordiger(s).
Ik heb in mijn huisartsenpraktijk een gescheiden vader met een 7-jarige dochter. Vader heeft alcoholproblemen en is al enige tijd onder behandeling bij de ggz. De school van het meisje heeft een melding gedaan bij Veilig Thuis. Nu krijg ik een telefonisch verzoek van Veilig Thuis om informatie over vader en dochter te verstrekken. Ben ik verplicht om op dit verzoek van Veilig Thuis in te gaan?
Je bent niet verplicht om op een informatieverzoek van Veilig Thuis in te gaan. Voor het verstrekken van informatie op verzoek van Veilig Thuis geldt een wettelijk meldrecht, géén wettelijke meldplicht. Dat betekent dat je zelf mag beslissen of je ingaat op het informatieverzoek en zo ja, wat je vervolgens verstrekt. Toestemming van de betrokkene(n) is geen vereiste om informatie te mogen verstrekken.1 Wel wordt van je verwacht dat je je beslissing maakt aan de hand van het stappenplan voor informatieverstrekking op verzoek van Veilig Thuis, de Raad voor de Kinderbescherming en de Gecertificeerde Instelling van onderdeel II van de KNMG-meldcode Kindermishandeling en huiselijk geweld.
Gebruik maken van het meldrecht bij verzoek van Veilig Thuis
Als arts heb je een wettelijk recht om aan VT die informatie te verstrekken die noodzakelijk kan worden geacht om een situatie van kindermishandeling of huiselijk geweld te beëindigen of een redelijk vermoeden daarvan te onderzoeken.2 Ook als de betrokkenen daarvoor geen toestemming geven. Dit wordt ook wel het ‘(wettelijk) meldrecht’ genoemd.
In onderdeel II van de KNMG-meldcode Kindermishandeling en huiselijk geweld is een stappenplan opgenomen aan de hand waarvan u beslist of u informatie verstrekt aan Veilig Thuis. Dit stappenplan bestaat uit vier stappen:
Elk van bovenstaande stappen wordt in de meldcode nader toegelicht. Zo wordt uitgelegd wat van je wordt verwacht als je de betrokkene(n) niet kunt bereiken (zie toelichting bij stap 3) en waar je op moet letten bij het verstrekken van de relevante informatie (zie toelichting bij stap 4).
Belangrijk om te vermelden ten aanzien van informatieverstrekking aan VT is dat het niet noodzakelijk is dat je je ook zorgen maakt om de veiligheid van de betrokken patiënt. Als VT een onderzoek naar aanleiding van een redelijk vermoeden van kindermishandeling of huiselijk geweld heeft ingesteld en als zij afdoende kunnen onderbouwen waarom de aanleiding daarvoor als ernstig kan worden beschouwd, mag je aannemen dat er sprake is van (een redelijk vermoeden van) kindermishandeling of huiselijk geweld dat moet worden onderzocht of gestopt.
1 Bij volwassenengeweld geldt dat wanneer het slachtoffer weloverwogen en in vrijheid toestemming voor informatieverstrekking weigert, informatie alleen mag worden verstrekt als en voor zover sprake is van ernstig gevaar voor zwaar lichamelijk of psychisch letsel of de dood.
2 Dit staat in artikel 5.2.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
Een tijdje geleden kwam er een man op mijn spreekuur met een bebloede mond en drie losse tanden. Hij vertelde dat het letsel was ontstaan door een val over een loszittende stoeptegel. De man was woest op de gemeente, omdat hij zich al eerder had beklaagd over de bestrating. Kort daarna ontving ik een aangetekende brief van de advocaat van deze man. Hierin word ik opgeroepen om te getuigen in een rechtszaak tegen de gemeente. Ben ik verplicht om te getuigen?
Als je met een aangetekende brief of een dagvaarding bent opgeroepen om te getuigen in een rechtszaak, dan ben je in beginsel verplicht om op de zitting te verschijnen. Je bent echter niet verplicht om op de zitting een getuigenis af te leggen, als je daarmee je beroepsgeheim zou schenden.
In civiele procedures kunnen beide partijen getuigen oproepen. Ook de rechter kan dat doen, al dan niet uit eigen beweging. Het oproepen van een getuige moet gebeuren met een aangetekende brief of een dagvaarding. Ontvang je zo’n oproep, dan ben je verplicht om op de zitting te verschijnen.
Word je opgeroepen met een niet-aangetekende brief, dan is dat geen wettige oproep. Je bent dan niet verplicht om te verschijnen. Wel ligt het in dat geval voor de hand om contact op te nemen met degene die je oproept; mogelijk volgt er later alsnog een officiële oproep of is je verschijning niet zo belangrijk.
Beroepsgeheim en verschoningsrecht
Artsen kunnen vanwege hun beroepsgeheim een beroep doen op het verschoningsrecht. Dat betekent dat je het recht hebt om vragen van de rechter niet te beantwoorden, als je daardoor je beroepsgeheim zou schenden. Kun je een beroep doen op het verschoningsrecht, dan moet je wel op de zitting verschijnen, maar ben je niet verplicht om een getuigenis af te leggen. Het is aan de rechter om te beslissen of je je op het verschoningsrecht kunt beroepen of niet.
Wat te doen als je als getuige bent opgeroepen?
Ben je door (de advocaat van) een van de partijen opgeroepen als getuige? En voorzie je dat je je op je verschoningsrecht gaat beroepen? Neem dan contact op met (de advocaat van) deze partij en informeer welke vragen je kunt verwachten. Bepaal vervolgens of je beroepsgeheim de beantwoording van die vragen in de weg staat en zo ja, laat dat dan aan de partij weten. Deze kan dan besluiten om de oproep in te trekken, omdat je verschijning op de zitting niets meer toevoegt aan het pleidooi van de advocaat. Daarmee bespaar je jezelf veel tijd en moeite.
Als de (advocaat van de) partij de oproep toch handhaaft, ben je wel verplicht om op de zitting te verschijnen. Op de zitting kun je je dan op je verschoningsrecht beroepen.
Wat mag je wel zeggen als u zich niet op het verschoningsrecht beroept?
Je mag juridisch gezien alleen getuigen over feiten die je zelf hebt waargenomen. Als je niet hebt gezien hoe je patiënt gewond is geraakt, kun je daarover niet getuigen. Ook is het niet toegestaan om antwoorden te geven die een oordeel in zich dragen. Je moet je daarom beperken tot feitelijke informatie. Dit volgt uit de KNMG- richtlijn Omgaan met medische gegevens .
Volgende week ga ik met het vliegtuig op vakantie naar het buitenland. Stel dat tijdens mijn vlucht of vakantie iemand onwel wordt, ben ik dan verplicht om hulp te verlenen? En geldt dan ook het beroepsgeheim?
Je bent verplicht om in noodsituaties of bij calamiteiten in ieder geval, en voor zover dat mogelijk is, eerste hulp te verlenen. Deze verantwoordelijkheid heb je ook buiten werk- of diensttijd en geldt ook in het buitenland en in het vliegtuig.
Daarnaast ben je altijd gehouden aan je beroepsgeheim. Dit geldt ook als je (nood)hulp verleent tijdens een reis. Vraagt de vliegtuigmaatschappij je om een verslag van je handelingen, dan mag je dat niet zomaar verstrekken. Dit mag alleen met toestemming van de patiënt, op grond van een wettelijk voorschrift of als er sprake is van een conflict van plichten.
Welke hulp verstrek je?
Als BIG-geregistreerde arts ben je verplicht om in noodsituaties of bij calamiteiten in ieder geval, en voor zover dat mogelijk is, eerste hulp te verlenen. Deze norm volgt uit de KNMG-Gedragscode voor artsen en uit jurisprudentie1. Deze plicht geldt ook buiten werk- of diensttijd en in het buitenland.
Welke hulp je precies verstrekt, hangt af van verschillende factoren, zoals de aard van het trauma of de ziekte, je bekwaamheid als arts en de mogelijkheden ter plaatse. Met andere woorden: je hebt de ruimte en de verantwoordelijkheid om een professionele afweging te maken. Daarbij kun en moet je drie dingen tegen elkaar afwegen: je eigen bekwaamheid, de spoedeisendheid en de aanwezigheid van betere alternatieven voor je hulpverlening.
Als je deze norm voor het verlenen van eerste hulp in noodsituaties of bij calamiteiten niet nakomt, kan dit voor jou tuchtrechtelijke gevolgen hebben. Hoe het tuchtcollege oordeelt, hangt af van de specifieke situatie.
Artsen die niet meer praktiserend zijn
Ben je als arts, na verval van je herregistratie, niet meer BIG-geregistreerd, bijvoorbeeld omdat je gepensioneerd bent? Dan mag je geen handelingen meer verrichten die verbonden zijn aan de beroepstitel arts. Ook gelden de rechten en plichten van het beroep arts niet meer voor jou. Dit betekent dat je – als voormalig arts - geen eerste hulp hoeft te verlenen in noodsituaties en bij calamiteiten.
Wel houd je, net als elke burger, je burgerplicht om een ander in levensgevaar te helpen. Mocht er bij een calamiteit of noodsituatie geen arts aanwezig zijn, dan moet je zelf afwegen of je, gelet op je bekwaamheid en je plicht als burger, in deze specifieke situatie al dan niet de nodige hulp kunt bieden.
Beroepsgeheim na verlening van noodhulp
Als je als arts (nood)hulp verleent, komt er een behandelingsovereenkomst met de hulpbehoevende tot stand. Dit geldt ook als je ad hoc iemand behandelt, bijvoorbeeld in een vliegtuig. Als gevolg hiervan zijn de patiëntenrechten en -plichten uit de WGBO van toepassing. Dit betekent onder andere dat je verplicht bent om in je eigen administratie verslag te doen van de behandeling. Dit verslag is ten eerste bedoeld voor de patiënt zelf en ten tweede voor jou als arts.
Heb je noodhulp verleend in een vliegtuig en vraagt de vliegtuigmaatschappij je daarna om een verslag? Dan kun je dit niet zomaar geven. Je bent namelijk altijd en overal gehouden aan je beroepsgeheim. Voor doorbreking van het beroepsgeheim gelden op reis, dus ook in een vliegtuig, dezelfde regels.
Werkwijze bij een informatievraag
Heeft de vliegtuigmaatschappij je gevraagd om een verslag van je handelingen? Vraag dan eerst welke specifieke informatie de maatschappij nodig heeft en voor welk doel. Met het antwoord hierop kun je achterhalen of er een grond is om je beroepsgeheim te doorbreken. Zo kom je mogelijk te weten of er sprake is van een wettelijke verplichting, bijvoorbeeld volgens de Wet publieke gezondheid of de Wet op de lijkbezorging.
Is er geen wettelijke verplichting? Vraag dan toestemming aan de patiënt om gegevens over hem met de vliegtuigmaatschappij te delen. Geeft de patiënt die toestemming niet of is het niet mogelijk om deze te vragen? Dan kun je het beroepsgeheim mogelijk doorbreken als er sprake is van een conflict van plichten. Dit kun je slechts in zeer uitzonderlijke gevallen doen.
De afweging of er sprake is van een conflict van plichten en je het beroepsgeheim al dan niet mag doorbreken, moet je zelf maken. Vragen die je daarbij kunnen helpen en die je jezelf in ieder geval moet stellen, zijn:
Is alles in het werk gesteld om toestemming tot doorbreking van het beroepsgeheim te verkrijgen?
Levert het niet-doorbreken van het beroepsgeheim een ander ernstige schade op?
Is er geen andere weg dan doorbreking van het beroepsgeheim om het probleem op te lossen?
Is het vrijwel zeker dat door de geheimdoorbreking de schade aan de ander kan worden voorkomen of beperkt?
Verkeert u als arts in gewetensnood door het handhaven van de zwijgplicht?
Wordt het beroepsgeheim zo min mogelijk geschonden?
1 CTG Den Haag 19 augustus 2010, C2009/237, ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0528.
2 CTG Den Haag 19 augustus 2010, C2009/237, ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0528.