Laatste update: 21 november 2022
Wij ontvangen regelmatig juridische vragen van artsen over de COVID-19 vaccinatie. Wij hebben deze voor u hieronder verzameld en beantwoord met verwijzingen naar andere relevante bronnen.
In acute situaties: tref je als arts dit pasje aan, ken je de patiënt niet, kun je niet nagaan of de gevolgen van het pasje ooit besproken zijn en is er geen tijd om uitleg te geven, dan is het advies dit pasje te negeren. Je kunt namelijk niet aannemen, of verifiëren of de patiënt de mogelijk negatieve gevolgen van dit behandelverbod goed heeft begrepen en overwogen.
Als er tijd is voor uitleg: heb je wel tijd voor een gesprek over de (mogelijke) gevolgen van het pasje, dan geldt het volgende. Je informeert de patiënt dat het niet mogelijk is om een onderscheid te maken tussen bloed van gevaccineerde en ongevaccineerde mensen. De patiënt kan wel de toediening van alle bloedproducten weigeren. Besluit de patiënt – na het gesprek over de gevolgen - vrijwillig en weloverwogen om alle bloedproducten te weigeren, dan moet een dergelijk behandelverbod gerespecteerd worden.
Je kunt als arts wel afzien van een bepaalde ingreep, wanneer je denkt dat het niet verantwoord is om die ingreep uit te voeren terwijl bloedproducten (eventueel) niet toegediend kunnen worden.
Toelichting:
Er zijn patiënten die een pasje bij zich dragen waarop staat dat zij geen bloed willen ontvangen van mensen die gevaccineerd zijn. Dit pasje berust op het (kennelijke) misverstand dat een bloedproduct gelabeld is als ‘wel gevaccineerd’ of ‘niet gevaccineerd’. Dat is niet het geval. Van een bloedproduct is niet bekend of en welke vaccinaties de bloeddonor heeft gehad.
Ook is op het pasje (meestal) het soort vaccinatie niet gespecificeerd. Dit verbod zou daarom gelden voor álle vaccinaties die personen in hun jeugd op basis van het Rijksvaccinatieprogramma mogelijk hebben gehad, of die zij mogelijk later hebben gehad.
Een dergelijk pasje kan worden opgevat als een behandelverbod van de patiënt. In zijn algemeenheid behoort een behandelverbod te worden gerespecteerd, tenzij de arts meent dat er gegronde redenen zijn om dit niet te doen. Bij dit specifieke pasje lijken die redenen er te zijn. Feitelijk betekent het dat een patiënt die een dergelijk pasje bij zich draagt, geen enkel bloedproduct zou mogen ontvangen. Het is onduidelijk of de dragers van zo’n pasje zich deze consequentie hebben gerealiseerd. Het is daarom redelijk om aan te nemen dat de keuze tot het dragen van een dergelijk pasje niet weloverwogen genomen is en dat de patiënt niet goed geïnformeerd is over de gevolgen van het dragen van het pasje.
Over het algemeen zijn de bijwerkingen en mogelijke reacties van de coronavaccins bekend. Als onverhoopt blijkt dat een vaccin onvoorziene bijwerkingen heeft, dan zal normaal gesproken de Rijksoverheid aansprakelijk worden gesteld. De Rijksoverheid heeft namelijk voorgeschreven dat het vaccin werd toegediend. Een arts of verpleegkundige kan wel aansprakelijk zijn als er sprake is van medisch onzorgvuldig handelen en de patiënt of cliënt overlijdt, of letselschade oploopt. Medisch onzorgvuldig handelen is bijvoorbeeld het gebruiken van een naald die niet is gesteriliseerd, of het negeren van een melding van allergie voor een bestanddeel. Er moet dan nog wel worden beoordeeld of de toediener een medische fout heeft gemaakt. Die medische fout moet de toediener bovendien zijn toe te rekenen. Daarnaast moet het slachtoffer, of diens nabestaanden aantonen dat er een fout is gemaakt en dat daardoor de schade is ontstaan. Bij een arts, of verpleegkundige die het coronavaccin volgens de geldende Uitvoeringsrichtlijn COVID-19-vaccinatie heeft toegediend, is aansprakelijkheid niet aannemelijk.
Een (huis)arts is niet verplicht om mee te werken aan het Covid-19-vaccinatieprogramma. Een (huis)arts die gewetensbezwaren heeft, moet wel regelen dat een collega-arts, binnen of buiten de eigen praktijk, de vaccinatie van hem overneemt.
De indicatie voor vaccinatie staat vermeld in de Uitvoeringsrichtlijn COVID-19-vaccinatie en hoeft dus niet bij iedereen afzonderlijk gesteld te worden. Vaccineren is een voorbehouden handeling. Dat betekent dat de arts eindverantwoordelijk is voor het stellen van de contra-indicaties. Als sprake is van een contra-indicatie, dan mag het vaccin in beginsel niet worden gegeven. Daarnaast mogen artsen alleen gemotiveerd afwijken van de richtlijn, na overleg met het RIVM. Taken kunnen gedelegeerd worden aan verpleegkundigen met een functionele zelfstandige bevoegdheid en professionals zonder een functionele zelfstandige bevoegdheid conform de Wet BIG. Zie bijlage 4 van de Uitvoeringsrichtlijn COVID-19-vaccinatie voor meer informatie over Taakverdeling bij het vaccineren.
Degene die vaccineert is verantwoordelijk voor de juiste toediening en moet zich houden aan de professionele standaard zoals beschreven in de Uitvoeringsrichtlijn. De organisatie die de vaccinatie uitvoert (zoals GGD, ziekenhuis, zorginstelling, huisartsenpraktijk) is verantwoordelijk voor het laatste stuk in de keten van het vaccinbeheer, die loopt van het transport van de vaccins tot en met het toedienen. Iedere uitvoerende organisatie beschikt over een vaccinverantwoordelijke. Het RIVM is verantwoordelijk voor de deskundigheidsbevordering van professionals en het vaccinbeheer volgens GDP (good distribution practice). De fabrikant is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het vaccin.
Nee, dat is niet toegestaan. Dat iemand niet gevaccineerd is, wil niet zeggen dat iemand besmettelijk is. Bovendien moet de arts in alle gevallen zo goed mogelijk zorg blijven aanbieden. De zorgplicht van de arts brengt dat met zich mee. Als een patiënt een vaccinatie weigert, moet de arts dat dus respecteren en zich blijven inspannen om de kans op verspreiding en besmetting te voorkomen. Dit kan bijvoorbeeld door beschermingsmiddelen te (laten) gebruiken, of door het (laten) testen van de patiënt.
Het verschilt per sector of schriftelijke toestemming van de patiënt verplicht is. Over het algemeen is er geen schriftelijke toestemming nodig en mag een arts een patiënt ook niet verplichten deze te ondertekenen. Een uitzondering hierop is de toestemming van bewoners van zorginstellingen en kleinschalige woonvormen. Van hen, of hun wettelijke vertegenwoordiger, is wel schriftelijke toestemming nodig. Het RIVM heeft hier toestemmingsformulieren voor ontwikkeld, die beschikbaar zijn op de RIVM-webpagina’s over vaccinatie in zorginstellingen.
Wel moet u als uitvoerder van de vaccinatie in het patiëntdossier vastleggen dat u de vaccinatie heeft toegediend. Ook moet u aan de patiënt toestemming vragen voor het doorgeven van de vaccinatiegegevens aan het RIVM. De toestemming kan worden verleend in een schriftelijk ingevuld toestemmingformulier (bijvoorbeeld zoals het hier bovengenoemde toestemmingsformulier van het RIVM) of bij de beantwoording van een mondelinge vraag (bij vaccinatie door de GGD bijvoorbeeld). Deze toestemming moet wel altijd schriftelijk worden vastgelegd.
Een werkgever mag besluiten om deze medewerker andere werkzaamheden te laten verrichten, als er risico’s bestaan voor de veiligheid van de zorgverlening.
In een overzichtelijke praktijk, zoals een kleine huisartsenpraktijk, weet een (huis)arts het meestal wel als een van de medewerkers zich niet heeft laten vaccineren. In het algemeen is het niet bezwaarlijk als die medewerker gewoon het werk blijft doen, mits voldoende persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt en de algemene coronaregels worden gevolgd. Ook medewerkers die wel gevaccineerd zijn, moeten de beschermende maatregelen in acht nemen zolang nog niet duidelijk is dat een gevaccineerd persoon het virus niet kan verspreiden.
Een werkgever in de zorg mag aan een zorgmedewerker wel vragen of hij/zij is gevaccineerd. Maar die zorgmedewerker hoeft daarop geen antwoord te geven. Een werkgever mag echter geen gegevens registreren over vaccinaties van zorgmedewerkers.
Een bedrijfsarts mag dit ook vragen en mag deze gegevens wel registreren. Als de informatie van belang is in verband met ziekteverzuim of re-integratie (verplicht spreekuurcontact), dan moet iemand antwoord geven. Als het antwoord niet ter zake doet, is beantwoording niet verplicht. Is er sprake van een vrijwillig spreekuurcontact, dan is antwoorden alleen verplicht als de vaccinatiestatus van belang is voor de zorgvraag. Dit volgt uit de informatieplicht voor de patiënt op grond van de WGBO.
De bedrijfsarts moet zich houden aan zijn beroepsgeheim. Hij mag deze informatie alleen met toestemming van de werknemer delen met de werkgever.
Er geldt geen vaccinatieplicht voor COVID-19, omdat daarvoor geen wettelijke grondslag bestaat en de regering dat ook niet wenselijk vindt.
Er geldt ook geen vaccinatieplicht voor hepatitis-B. Wel kan een weigering tot gevolg hebben dat iemand bijvoorbeeld bepaalde taken binnen zijn/haar functie niet mag uitvoeren, of dat er gezocht wordt naar alternatieve taken waardoor de kans op mogelijke besmettingen kleiner wordt. Van zorgmedewerkers die risicovolle handelingen verrichten, zoals chirurgen en andere bij operaties betrokken zorgmedewerkers, wordt wel verwacht dat zij zich tegen hepatitis-B laten inenten.
Extra toelichting: Werkgevers hebben wel de plicht (Arbeidsomstandighedenbesluit, art. 4.85) om zorgmedewerkers en andere werknemers, die in contact komen met bloed, in de gelegenheid te stellen zich te laten vaccineren tegen deze besmettelijke ziekte. Niet alleen om henzelf tegen besmetting te beschermen, maar ook om patiënten te beschermen tegen een besmetting door een zorgmedewerker.
Nee. Op grond van de huidige wetgeving is er geen juridische basis voor werkgevers om gegevens over coronavaccinaties van zorgmedewerkers, of andere medewerkers vast te leggen.
Om persoonsgegevens over iemands gezondheid te mogen verwerken, moet een werkgever volgens de AVG een wettelijke uitzonderingsgrond hebben. De toestemming van de werknemer is geen geldige optie, omdat iemand zich door de arbeidsrelatie niet vrij genoeg kan voelen om nee te zeggen. Ook de uitzonderingsgrond in geval van een ‘vitaal belang’ is niet aannemelijk, omdat er geen sprake lijkt te zijn van een acute dringende medische noodzaak.
Nee, niemand is immers verplicht zich tegen COVID-19 te laten vaccineren. Ook zorgmedewerkers niet. Het is wel belangrijk dat zoveel mogelijk zorgmedewerkers zich laten vaccineren. Daarmee wordt bijgedragen aan het leveren van goede en veilige zorg aan patiënten en cliënten. Werkgevers in de zorg mogen hun medewerkers daarom wel stimuleren om zich te laten vaccineren.
Het vragen naar een vaccinatiebewijs heeft bovendien geen meerwaarde. Zowel gevaccineerde, als niet-gevaccineerde zorgmedewerkers kunnen op dit moment toch veilig werken. Ze kunnen gebruik maken van persoonlijke beschermingsmiddelen, of zich laten testen op het coronavirus, voordat toegang tot de werkplek wordt verkregen.
In een overzichtelijke praktijk, zoals een kleine huisartsenpraktijk, weet een huisarts het vaak als een van de medewerkers zich niet heeft laten vaccineren. In het algemeen is het niet bezwaarlijk als die medewerker gewoon het werk blijft doen, mits voldoende persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt en de algemene coronaregels worden gevolgd. Ook medewerkers die wel gevaccineerd zijn, moeten de beschermende maatregelen in acht nemen, omdat het nog niet duidelijk genoeg is of een gevaccineerd persoon het virus alsnog kan verspreiden.
Een werkgever mag wel aan medewerkers vragen of zij zijn gevaccineerd. Maar die medewerkers zijn niet verplicht daarop te antwoorden. Dus zijn medewerkers ook niet verplicht om een vaccinatiebewijs te laten zien.
Via de app en website van CoronaCheck kunnen burgers een officieel vaccinatiebewijs regelen. Het kaartje of papier met de bevestiging van de vaccinatie is geen officieel vaccinatiebewijs. Een bevestiging van de vaccinatie kan ook in het gele vaccinatieboekje worden aangetekend, maar het gele boekje is in Nederland ook geen officieel bewijs.
Vanaf maart 2021 kan iedereen in het cliëntportaal op mijn.rivm.nl/vaccinaties ook zijn eigen vaccinatiegegevens online inzien.
Een werkgever in de zorg mag een ongevaccineerde zorgmedewerker niet zomaar naar een andere afdeling overplaatsen. Dit kan alleen als vaccinatie noodzakelijk is om de gezondheid van patiënten, de zorgmedewerker zelf en collega’s te waarborgen en dit niet wordt bereikt met minder vergaande maatregelen, zoals persoonlijke beschermingsmiddelen.
Of een zorgmedewerker op een afdeling veilig kan werken, kan worden bepaald door het arbeidsgezondheidskundig onderzoek van de bedrijfsarts. Zo nodig in samenwerking met een deskundige arbeidshygiënist.
Voor alle medewerkers, gevaccineerd en niet-gevaccineerd, gelden dezelfde richtlijnen en voorzorgsmaatregelen. Het is wel belangrijk dat een werkgever in de zorg een plan maakt over hoe binnen de instelling wordt omgegaan met niet-gevaccineerde medewerkers en dat hier helder over wordt gecommuniceerd. De afwegingen die worden gemaakt over de wijze waarop niet-gevaccineerde medewerkers worden ingezet, moeten uiteindelijk leiden tot het bieden van goede en veilige zorg. Er moeten hierbij afwegingen gemaakt worden tussen enerzijds de bescherming van kwetsbare patiënten en cliënten en anderzijds de vrijheid van de individuele zorgmedewerkers om zich niet te laten vaccineren.
Anders dan de werkgever, mag de bedrijfsarts een werknemer wel vragen naar vaccinaties en andere medische gegevens als daar een goede reden voor is. Deze informatie mag de bedrijfsarts niet delen met de werkgever. Een bedrijfsarts mag een werkgever in de zorg eventueel wel adviseren om een zorgmedewerker die zich niet laat vaccineren maar wel werkt op een plek met extra gezondheidsrisico’s op een andere plek te laten werken. Dat kan ook als de zorgmedewerker in een hoog risicogroep valt. De bedrijfsarts adviseert de werkgever altijd in overleg met de betrokken zorgmedewerker en met diens toestemming, tenzij sprake is van re-integratie bij ziekte.
Bedrijfsartsen en arbodiensten mogen vaccinatiegegevens van werknemers vastleggen. Dossiervoering van de vaccinatiestatus in de werksituatie is een taak voor bedrijfsartsen. Een bedrijfsarts mag werknemers ook vragen naar vaccinaties en andere medische gegevens, als daar een goede reden voor is. De bedrijfsarts mag die informatie niet delen met de werkgever.
Daarnaast leggen zorgaanbieders die de vaccinaties uitvoeren, gegevens over de vaccinaties vast in de medische dossiers van hun patiënten/cliënten. Dat geldt voor bedrijfsartsen, GGD-en, huisartsen, specialisten ouderengeneeskunde en artsen voor verstandelijk gehandicapten. Zij leggen de vaccinatiegegevens vast op grond van hun dossierplicht in de WGBO.
Op landelijk niveau wordt door het RIVM een centrale registratie bijgehouden van iedereen die in Nederland is gevaccineerd tegen COVID-19 en die daarvoor uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven. Dat is het COVID-vaccinatie Informatie- en Monitoringsysteem (CIMS).
Ja, dat mag als uw patiënt daar uitdrukkelijk toestemming voor heeft gegeven. Zo is er in de oproepbrief een hokje opgenomen dat aangekruist kan worden (Ja, ik geef toestemming). Geeft een patiënt geen toestemming, dan mogen alleen geanonimiseerde gegevens worden verstrekt aan het RIVM.
Het RIVM houdt een landelijke registratie van vaccinatiegegevens bij met de volgende doelen:
bijhouden hoeveel mensen gevaccineerd zijn;
de veiligheid bewaken van het vaccin;
snel kunnen handelen bij onverwachte situaties;
meten hoe goed het vaccin werkt;
de pandemie onder controle houden.
Soms moet een arts kunnen nagaan of een patiënt al is gevaccineerd en zo ja, waarmee. De arts kan dan contact opnemen met het RIVM als de patiënt dat goed vindt.
Burgers van wie de gegevens in de landelijke registratie staan, kunnen een kopie van hun registratiekaart bij het RIVM opvragen.
Toestemming voor de verstrekking van vaccinatiegegevens aan het RIVM mag schriftelijk worden gevraagd. Het weigeren van die schriftelijke toestemming is geen reden om de vaccinatie te weigeren. De toestemming voor de gegevensverstrekking aan het RIVM kan ook mondeling worden gevraagd. Als bijvoorbeeld zorgmedewerkers met de GGD bellen om een afspraak voor hun vaccinatie te maken, kan de GGD hen mondeling om toestemming vragen voor de gegevensverstrekking aan het RIVM. Wij adviseren wel om van de mondelinge toestemming een aantekening in het dossier te maken, zodat deze vastligt.
In het landelijke vaccinatieregister (CIMS) registreert het RIVM de volgende gegevens met uitdrukkelijke toestemming van de gevaccineerde burger:
burgerservicenummer (BSN);
geboortedatum;
naam;
adres;
reden van vaccinatie zoals medische indicatie, beroep of leeftijd;
datum en plaats van vaccinatie;
naam vaccin en serienummer.