Dossier / bijgewerkt: 8 februari 2022
Hier vindt u een overzicht met vragen en antwoorden over de Wzd.
De Wet zorg en dwang (Wzd) is één van de twee wetten die sinds 1 januari 2020 de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz) vervangt. De andere wet is de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De Wzd vervangt de Wet Bopz voor mensen met een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke handicap, de Wvggz voor mensen met een psychiatrische stoornis.
Kort gezegd, regelt de Wzd de rechten van mensen met een psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap, met name als zij onvrijwillige zorg krijgen en/of onvrijwillig worden opgenomen. Zo regelt de Wzd via welke procedures en onder welke voorwaarden onvrijwillige zorg en onvrijwillige opnames mogen plaatsvinden.
Het uitgangspunt van de Wzd is: “nee, tenzij…”. Onvrijwillige zorg en opname is een uiterste middel voor als er geen minder ingrijpende, en bij voorkeur vrijwillige, alternatieven mogelijk zijn en de onvrijwillige zorg/opname noodzakelijk, evenredig én geschikt is om ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden. Voor alle toepassingen van onvrijwillige zorg en opnames geldt dat er sprake moet zijn van ‘ernstig nadeel’ en dat er voldaan moet worden aan de eisen van subsidiariteit, proportionaliteit en doelmatigheid.
Een eerste belangrijk verschil met de Wet Bopz is dat de Wzd alleen gericht is op personen met een psychogeriatrische aandoening (PG) of verstandelijke handicap (VH). De Wet Bopz was primair gericht op personen met een psychische stoornis en om die reden minder geschikt voor het verlenen van gedwongen zorg aan en het faciliteren van gedwongen opnames voor personen met PG of VH. De Wzd sluit beter aan bij de zorg voor personen met een PG of VH waardoor zij beter beschermd worden dan onder de Wet Bopz het geval was.
Een tweede belangrijk verschil met de Wet Bopz is dat het verlenen van gedwongen zorg niet langer gekoppeld is aan een gedwongen opname. Dit betekent dat ook personen die op vrijwillige basis in een accommodatie verblijven of die nog thuis wonen aan gedwongen zorg kunnen worden onderworpen. Het idee hierachter is dat op deze manier een gedwongen opname kan worden voorkomen of in ieder geval kan worden uitgesteld. De wet is dus cliëntvolgend, dat wil zeggen dat de toepassing van onvrijwillige zorg niet afhankelijk is van de locatie waar de cliënt verblijft, maar van de situatie van de individuele cliënt. Hiermee is het toepassingsbereik van de Wzd is ruimer dan onder de Wet Bopz.
Op basis van de Handelsregisterwet is elke zorgaanbieder verplicht om zijn ‘vestigingen’ (gebouwen of complexen van gebouwen waar duurzame uitoefening van activiteiten plaatsvindt) in te schrijven in het handelsregister. Voor zorgaanbieders die onvrijwillige zorg verlenen, geldt op grond van de Wzd een aanvullende registratieverplichting (opgenomen in artikel 20 Wzd).
Artikel 20 Wzd verplicht zorgaanbieders om hun vestigingen – in de Wzd ‘locaties’ genoemd – waar onvrijwillige zorg wordt verleend, in te schrijven in een openbaar register: het locatieregister. Een registratie in het locatieregister maakt het voor de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) mogelijk om toezicht te houden op de locaties waar onvrijwillige zorg wordt verleend.
Naast het begrip ‘locatie’ wordt in de Wzd het begrip ‘accommodatie’ gehanteerd. Een ‘accommodatie’ is een locatie waar onvrijwillige opnames mogen plaatsvinden. Dat wil zeggen: opnames in het kader van artikel 21, 24 en 29 Wzd (respectievelijk het besluit tot opname en verblijf van het CIZ, de rechterlijke machtiging (RM) en de inbewaringstelling (IBS)). ‘Locatie’ is dus een overkoepelende term voor locaties die een accommodatie zijn en locaties die geen accommodaties zijn (ook wel ‘niet-accommodaties’ genoemd). In niet-accommodaties mogen geen onvrijwillige opnames ten uitvoer worden gelegd. Wel mag er in niet-accommodaties onvrijwillige zorg worden verleend.
Een locatie kan maar één keer in het locatieregister worden geregistreerd: ofwel als accommodatie ofwel als niet-accommodatie. Een niet-accommodatie wordt in het register ingeschreven als locatie (de term niet-accommodatie komt in het register dus niet voor). Soms wordt ook gesproken van een ‘geregistreerde locatie/accommodatie’. Het ministerie van VWS heeft in een notitie laten weten dat hier niets anders mee wordt bedoeld dan een ‘locatie’ of ‘accommodatie’.
Het toepassingsbereik van de Wzd is, zoals toegelicht in vraag 3, ruimer dan dat van de vroegere Wet Bopz. Het toepassingsbereik van de Wzd wordt bepaald door de combinatie van de begrippen ‘cliënt’ en ‘zorg’. De definities van deze begrippen zijn vastgelegd in artikel 1 lid sub c en artikel 1 lid 3 Wzd. In het vervolg worden beide begrippen toegelicht.
Onder het begrip ‘cliënt’ wordt volgens artikel 1 lid 1 sub c Wzd verstaan:
Personen die beschikken over een indicatie van het CIZ voor langdurige zorg met als grondslag een psychogeriatrische aandoening en/of verstandelijke handicap en/of;
Personen waarvoor een ter zake deskundige arts een medische verklaring heeft opgesteld waaruit blijkt dat zij in verband met een psychogeriatrische aandoening en/of verstandelijke handicap aangewezen zijn op ondersteuning als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015), zorg als bedoeld in de Zorgverzekeringswet (Zvw) of jeugdhulp als bedoeld in de Jeugdwet (Jw).
Let op: de wetgever heeft in artikel 1 lid 4 Wzd de mogelijkheid geboden om via lagere regelgeving het toepassingsbereik van de wet uit te breiden naar personen die vanwege een andere, met een PG of VH vergelijkbare, aandoening of handicap zijn aangewezen op dezelfde vormen van zorg als cliënten met een PG of VH dat zijn. Hiervoor moet aan bepaalde voorwaarden worden voldaan, zie vraag 7.
Onder het begrip ‘zorg’ wordt volgens artikel 1 lid 3 Wzd verstaan: de zorg van een zorgaanbieder jegens een cliënt die kan bestaan uit:
bejegening, verzorging, verpleging, behandeling, begeleiding, bescherming, beveiliging, en;
Onder het begrip ‘zorgaanbieder’ wordt verstaan: een instelling dan wel een solistisch werkende zorgverlener. Onder het begrip ‘onvrijwillige zorg’ wordt verstaan: “zorg waartegen de cliënt of zijn vertegenwoordiger zich tegen verzet en die bestaat uit:
a. toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede doorvoeren van medische controles of andere medische handelingen en overige therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychogeriatrische aandoening, verstandelijke handicap, een daarmee gepaard gaande psychische stoornis of een combinatie hiervan, dan wel vanwege die aandoening, handicap of stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
b. beperken van de bewegingsvrijheid;
c. insluiten;
d. uitoefenen van toezicht op betrokkene;
e. onderzoek aan kleding of lichaam;
f. onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen;
g. controleren op de aanwezigheid van gedrag beïnvloedende middelen;
h. aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder begrepen het gebruik van communicatiemiddelen;
i. beperken van het recht op het ontvangen van bezoek.”
Zie voor verdere informatie: vraag 22-24.
Er moet sprake zijn van een cliënt die vanwege een psychogeriatrische aandoening (PG) of verstandelijke handicap (VH) is aangewezen op zorg. Als er geen verband bestaat tussen de PG/VH en de te verlenen zorg, valt deze cliënt voor die zorgverlening niet onder het toepassingsbereik van de Wzd.
Eveneens belangrijke elementen:
Zorg op grond van de Wzd kan naast de meer reguliere zorgvormen, zoals verzorging en verpleging, ook bestaan uit interventies als bescherming en beveiliging.
Zorg op grond van de Wzd is niet gekoppeld aan een specifieke bekostigingswet (bijvoorbeeld de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet). Dit betekent onder meer dat zorg die particulier wordt bekostigd ook onder het toepassingsbereik van de Wzd kan vallen.
Alleen zorg die wordt verleend door een zorgaanbieder valt binnen het toepassingsbereik van de Wzd. Zorgverlening door een mantelzorger of een familielid valt daarbuiten.
De zorg voor cliënten met een PG of VH valt binnen het toepassingsbereik van de Wzd als deze beroeps- of bedrijfsmatig wordt verleend en verband houdt met de PG of VH.
Ja, de Wzd is ook van toepassing op minderjarige cliënten. Voor minderjarige cliënten gelden in principe dezelfde regels als voor meerderjarige cliënten. Voor de invulling van het begrip ‘minderjarig’ heeft de wetgever aansluiting gezocht bij de WGBO. Dat betekent dat ‘minderjarig’ onder de Wzd net als onder de WGBO ‘jonger dan 16 jaar’ betekent.
Ook wat betreft het nemen van beslissingen omtrent de zorg en het uitoefenen van cliëntenrechten, sluit de Wzd aan bij het systeem van de WGBO. Dat wil zeggen dat in de Wzd ook onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende leeftijdscategorieën, dus:
minderjarigen jonger dan 12 jaar en;
minderjarigen van 12 tot en met 15 jaar.
Het onderscheid in verschillende leeftijdscategorieën is relevant op het moment dat bepaald moet worden of er sprake is van verzet en dus of moet worden voldaan aan de regels omtrent het verlenen van onvrijwillige zorg. Zie hiervoor vraag 22.
Deze vraag kan helaas niet met een eenvoudig ja of nee beantwoord worden. Dit kan namelijk per situatie verschillen en zal per geval moeten worden beoordeeld.
Zoals besproken in vraag 5, is het voor het toepassingsbereik van de Wzd van belang of er sprake is van een cliënt die zorg krijgt in verband met een psychogeriatrische aandoening en/of verstandelijke handicap. Personen die geen psychogeriatrische aandoening (PG) of verstandelijke handicap (VH) hebben, vallen in beginsel dus niet onder de Wzd. Hier staat ‘in beginsel’, want de wetgever heeft in artikel 1 lid 4 Wzd de mogelijkheid geboden om via lagere regelgeving (een AMvB) het toepassingsbereik van de wet uit te breiden naar personen die vanwege een andere, met een PG of VH vergelijkbare, aandoening of handicap zijn aangewezen op dezelfde vormen van zorg als cliënten met een PG of VH dat zijn. Hierbij moet worden voldaan aan drie voorwaarden:
a. de ziekte of aandoening veroorzaakt dezelfde gedragsproblemen of regieverlies als een psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap;
b. de persoon met de ziekte of aandoening heeft zorg nodig in verband met deze gedragsproblemen of regieverlies die vergelijkbaar is met de zorg die nodig is bij een psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap;
c. deze gedragsproblemen kunnen of dit regieverlies kan leiden tot ernstig nadeel.
Na overleg met patiëntenverenigingen en zorgaanbieders heeft de regering op 20 april 2020 in de AMvB Gelijkgestelde aandoeningen besloten de ziekte van Huntington, het syndroom van Korsakov en niet-aangeboren hersenletsel aan een PG of VH gelijk te stellen, mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Met deze AMvB zijn de voorwaarden waaronder de aandoeningen aan een PG of VH gelijk worden gesteld, opgenomen in artikel 1a.1 van het Besluit zorg en dwang:
a. het syndroom van Korsakov: indien dit syndroom bij de cliënt zich uit als een neurocognitieve stoornis met daaruit voortkomende significante handicap en overeenkomstig die van een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke handicap;
b. de ziekte van Huntington: indien deze ziekte bij de cliënt zich uit als een neurocognitieve stoornis met daaruit voortkomende significante handicap en overeenkomstig die van een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke handicap; en
c. niet-aangeboren hersenletsel (NAH): als dit letsel chronisch van aard is en bij de cliënt een neurocognitieve stoornis veroorzaakt met daaruit voortkomende significante handicap en overeenkomstig die van een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke handicap.
Let op: bij NAH moet sprake zijn van NAH in de chronische fase. Dat wil zeggen: in de fase waarin duidelijk is welke stoornissen en beperkingen blijvend zijn.
Of bij de bovenstaande aandoeningen sprake is van een gelijkgestelde aandoening, zal volgens artikel 1a1 lid 2 van het Besluit moeten blijken uit een Wlz-indicatie van het CIZ of een verklaring van een ter zake kundige arts (vergelijkbaar met artikel 1 lid 1 sub c Wzd, zie vraag 5).
Ja, de Wzd kan in tegenstelling tot de Wet Bopz ook van toepassing zijn op cliënten die vrijwillig in een accommodatie verblijven of nog thuis wonen. Zoals besproken in vraag 5, wordt het toepassingsbereik van de Wzd bepaald door twee begrippen: ‘cliënt’ én ‘zorg’. De plaats waar de cliënt verblijft of waar de zorg wordt verleend (in een accommodatie of daarbuiten) speelt geen rol. Om te bepalen of de zorg voor een cliënt onder het toepassingsbereik van de Wzd valt, moet uiteraard wel worden gekeken of de cliënt onder een van de categorieën uit vraag 5 valt én of er sprake is beroeps- of bedrijfsmatige zorgverlening die verband houdt met een psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap.
Ja, de Wzd is ook van toepassing op cliënten waaraan alleen vrijwillige zorg wordt verleend. De Wzd regelt immers niet alleen het verlenen van onvrijwillige zorg, maar stelt ook voorwaarden aan het verlenen van vrijwillige zorg. Zo moet er voor elke cliënt een zorgplan worden opgesteld (artikel 7 Wzd) en moet dit zorgplan regelmatig met de cliënt en/of zijn vertegenwoordiger worden geëvalueerd (artikel 6 lid 2 Wzd) (zie vraag 14 en 18).
Daarnaast is het mogelijk dat een cliënt op grond van de Wzd onvrijwillig is opgenomen (besluit tot opname en verblijf, RM of IBS), maar geen onvrijwillige zorg ontvangt. Tot slot biedt de Wzd cliënten, ook als deze geen onvrijwillige zorg ontvangen, rechtsbescherming door middel van de regeling over de cliëntenvertrouwenspersoon en de klachtenprocedure.
Ja, voor de toepassing van de Wzd maakt het uit of een cliënt ter zake wilsbekwaam is. De Wzd bevat namelijk een aantal bijzondere bepalingen ten aanzien van cliënten die ter zake wilsonbekwaam zijn. De achtergrond van deze artikelen is dat deze categorie cliënten extra (rechts)bescherming behoeft (zie vraag 12).
Ten aanzien van wilsonbekwaamheid wordt in de Wzd het volgende principe gehanteerd: een cliënt is ter zake wilsbekwaam totdat het tegendeel wordt vastgesteld. De wetgever heeft bepaald dat de wilsbekwaamheid van een cliënt ter zake moet worden beoordeeld door een deskundige zorgverlener. Deze deskundige zorgverlener moet de beoordeling verrichten conform de gangbare richtlijnen(artikel 3 lid 2 Wzd). Daarnaast moet de deskundige zorgverlener met de vertegenwoordiger van de cliënt overleggen voordat hij of zij de beslissing neemt. Dit overleg moet gericht zijn op het bereiken van overeenstemming. Als dat niet lukt, dan neemt een niet bij de zorg betrokken deskundige zorgverlener de beslissing.
De deskundige zorgverlener is niet per definitie een arts, maar kan ook een gz-psycholoog, orthopedagoog-generalist of andere deskundige zorgverlener zijn. Het is aan de zorgaanbieder om aan te wijzen wie binnen zijn organisatie deskundige zorgverleners zijn.
Voor de inwerkingtreding van de Reparatiewet Wvggz/Wzd op 6 november 2021 moest de wilsbekwaamheid in eerste instantie worden vastgesteld door een deskundige zorgverlener, niet zijnde de bij de zorg betrokken arts. Als de deskundige zorgverlener en de vertegenwoordiger het niet met elkaar eens konden worden, nam de bij de zorg betrokken arts de beslissing. Deze constructie stuitte in de praktijk op onbegrip en is daarom gewijzigd met de Reparatiewet van 6 november 2021.
Sinds 6 november 2021 mag de wilsbekwaamheid van een cliënt in eerste instantie door iedere deskundige zorgverlener worden beoordeeld, dus ook door de bij de zorg betrokken arts. Als de deskundige zorgverlener en de vertegenwoordiger het niet met elkaar eens worden, neemt een niet bij de zorg betrokken deskundige zorgverlener de beslissing over de wilsbekwaamheid ter zake.
Allereerst betekent het dat voor de zaken waarvoor de cliënt wilsonbekwaam is verklaard een vertegenwoordiger moet worden aangewezen die deze zaken voor de cliënt behartigt (artikel 3 lid 2 Wzd).
Ten tweede betekent het dat op verschillende momenten met de vertegenwoordiger van de cliënt moet worden overlegd, onder meer als:
wordt bepaald of en, zo ja, ter zake waarvan een cliënt wilsbekwaam is (artikel 3 lid 2 Wzd)
het zorgplan wordt opgesteld (artikel 5-7 Wzd), zie zie vraag 14.
het zorgplan wordt geëvalueerd of heroverwogen (artikel 8 en 9 Wzd), zie vraag 18 en 20.
onvrijwillige zorg wordt overwogen en/of opgenomen in het zorgplan (artikel 10-11 Wzd), zie vraag 27.
Ten derde betekent het dat als er sprake is van een of meerdere van de drie onderstaande zorgvormen ontvangt, altijd de besluitvormingsprocedure voor onvrijwillige zorg moet worden gevolgd (zie vraag 27), dus ook wanneer de cliënt (of diens vertegenwoordiger) zich niet tegen de toepassing ervan verzet (dit volgt uit artikel 2 lid 2 Wzd). Het betreft de volgende drie zorgvormen:
a. het toedienen van medicatie die van invloed is op het gedrag of de bewegingsvrijheid van de cliënt, vanwege de psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap, of vanwege een daarmee gepaard gaande psychische stoornis of een combinatie hiervan, indien die medicatie niet wordt toegediend overeenkomstig de geldende professionele richtlijnen;
b. een maatregel die tot het gevolg heeft dat de cliënt enige tijd in zijn bewegingsvrijheid wordt beperkt, of
c. de mogelijkheid tot insluiting.
De wetgever vindt bovenstaande zorgvormen dusdanig ingrijpend dat de wilsonbekwame cliënt maximale (rechts)bescherming moet krijgen. De besluitvormingsprocedure voor onvrijwillige zorg biedt deze maximale rechtsbescherming en moet voor deze vormen van zorg daarom worden gevolgd, ook als de cliënt en/of diens vertegenwoordiger zich niet tegen die zorg verzetten.
Tot slot wordt in de Wzd een bijzondere, eigenstandige bevoegdheid aan de vertegenwoordiger toegekend. In artikel 9 lid 2 Wzd is vastgelegd dat de vertegenwoordiger de bevoegdheid heeft om de procedure tot heroverweging van het zorgplan te starten. Als de vertegenwoordiger aangeeft dat het zorgplan niet meer volstaat, waardoor ernstig nadeel voor de cliënt is of dreigt te ontstaan, organiseert de zorgverantwoordelijke een multidisciplinair overleg als bedoeld in het derde lid van artikel 9 Wzd. Zie ook vraag 20 en 21.
In artikel 1 lid 1 sub e Wzd is vastgelegd wie vertegenwoordiger kunnen zijn. De volgende personen kunnen vertegenwoordiger zijn:
Een curator of mentor (benoemd door de rechter);
Een schriftelijk gemachtigde (benoemd door de cliënt zelf in een schriftelijke verklaring);
De echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel van de cliënt (niet benoemd, vrijwillig);
Een ouder / kind / broer / zus /grootouder/ kleinkind (niet benoemd, vrijwillig).
Bovenstaande opsomming is in volgorde van voorrang. Bij beslissingen over zorg en behandelingen kijkt de zorgverlener dus eerst of er een mentor/ curator is en daarna of er een schriftelijke gemachtigde is.1 Als deze er niet zijn of niet optreden, kunnen de partner of de genoemde familieleden als vertegenwoordiger optreden. Als er geen vertegenwoordiger is of optreedt én de cliënt niet in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake van de uitoefening van zijn rechten en plichten op grond van de Wzd, moet de zorgaanbieder bij de rechter een aanvraag tot mentorschap indienen (artikel 3 lid 8 Wzd). Cliënten krijgen op die manier toch een vertegenwoordiger, hetgeen hun rechtsbescherming ten goede komt. Een cliënt kan niet worden vertegenwoordigd door personen die bij de zorgaanbieder werkzaam zijn (artikel 3 lid 4 Wzd).
Als er een vertegenwoordiger is, moet de deskundige zorgverlener daarmee in gesprek gaan voordat hij een beslissing neemt over de wilsbekwaamheid van de cliënt ter zake. Het gesprek tussen de deskundige zorgverlener en de vertegenwoordiger is gericht op overeenstemming over de vraag ter zake waarvan de cliënt precies wilsonbekwaam is. In principe moeten ze er dus samen uitkomen. Als het niet lukt om overeenstemming te bereiken, moet de beslissing over de wilsbekwaamheid ter zake van de cliënt worden genomen door een niet bij de zorg betrokken deskundige zorgverlener. Deze deskundige zorgverlener dient zorgvuldig te handelen in zijn besluitvorming: indien mogelijk, zal hij nogmaals met de vertegenwoordiger in gesprek moeten gaan. Als de niet bij de zorg betrokken deskundige zorgverlener ondanks protest van de vertegenwoordiger de beslissing toch doorzet, kan deze laatste hier een klacht over indienen (artikel 55 lid 1 Wzd).
Uiteindelijk legt de zorgverantwoordelijke in het dossier van de cliënt vast:
ter zake waarvan de cliënt wilsonbekwaam is;
wanneer die beslissing is genomen en;
of er over die beslissing overeenstemming is met de vertegenwoordiger.
Ook stelt de zorgverantwoordelijke de Wzd-functionaris op de hoogte van de beslissing en het verloop van het overleg met de vertegenwoordiger (artikel 3 lid 3 Wzd).
1 De schriftelijk gemachtigde moet meerderjarig en handelingsbekwaam zijn en moet zich schriftelijk bereid verklaren om als vertegenwoordiger op te treden (artikel 3 lid 5 Wzd).
Een belangrijk uitgangspunt van de Wzd is dat (onvrijwillige) zorg uitsluitend wordt verleend als dit in het ‘zorgplan’ is opgenomen (artikel 6 lid 1 Wzd). Het zorgplan is een (digitaal) document waarin wordt beschreven welke (onvrijwillige) zorg een cliënt ontvangt en nog kan/zal ontvangen, waarom die (onvrijwillige) zorg noodzakelijk is en welke afspraken er met de cliënt of diens vertegenwoordiger zijn gemaakt.
Het zorgplan is van groot belang voor het verlenen van (onvrijwillige) zorg en moet om die reden zo snel mogelijk nadat de cliënt onder het toepassingsbereik van de Wzd is komen te vallen (zie vraag 5), worden opgesteld. De uiterlijke termijn voor het opstellen van het zorgplan is zes weken (artikel 7 lid 1 Wzd).
Voordat het zorgplan wordt opgesteld, moet er worden overlegd met de cliënt of diens vertegenwoordiger (artikel 7 lid 1 Wzd). De insteek van dat overleg is dat de cliënt of diens vertegenwoordiger instemt met het voorgestelde zorgplan. Er moet dan ook zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de wensen en voorkeuren van de cliënt of diens vertegenwoordiger. De cliënt of diens vertegenwoordiger kan zijn wensen ook op papier zetten in de vorm van een schriftelijke wilsverklaring. Van deze schriftelijke wilsverklaring wordt dan een afschrift in het zorgplan opgenomen. Op het moment dat er van de schriftelijke wilsverklaring wordt afgeweken, moet de zorgverantwoordelijke dit schriftelijk en voorzien van een motivatie aan de cliënt of diens vertegenwoordiger mededelen (artikel 7 lid 3 Wzd).
Zolang er nog geen zorgplan is opgesteld, mag in beginsel alleen zorg worden verleend waar de cliënt mee heeft ingestemd of waar diens vertegenwoordiger mee heeft ingestemd en de cliënt zich niet tegen verzet. Totdat het zorgplan is opgesteld, is onvrijwillige zorg alleen toegestaan als sprake is van een noodsituatie zoals bedoeld in artikel 15 lid 1 Wzd en aan de in dat artikel genoemde voorwaarden wordt voldaan (artikel 6 en artikel 15 Wzd, zie vraag 35).
Als sprake is van een ter zake wilsonbekwame cliënt die nog geen vertegenwoordiger heeft, wordt aan hem of haar uitsluitend die zorg verleend waarmee hij/zij redelijkerwijs kan worden geacht in te stemmen (artikel 6 lid 2 Wzd).
Zodra een cliënt onder het toepassingsbereik van de Wzd valt (zie vraag 5), wijst de zorgaanbieder een zorgverantwoordelijke voor hem of haar aan. De zorgverantwoordelijke speelt een belangrijke rol in de verlening van (onvrijwillige) zorg aan de cliënt: hij/zij stelt samen met de cliënt of diens vertegenwoordiger het zorgplan vast en draagt er zorg voor dat het zorgplan wordt uitgevoerd, geëvalueerd en zo nodig periodiek aangepast (artikel 7 lid 1 Wzd). Daarnaast heeft de zorgverantwoordelijke de regie als het aankomt op het opnemen en uitvoeren van onvrijwillige zorg (zie vraag 26-36): hij/zij regelt de inzet van alle betrokken zorgverleners, roept specifieke deskundigheid in als het nodig is en is eerste aanspreekpunt voor de cliënt en diens vertegenwoordiger. Ook spreekt de zorgverantwoordelijke waar nodig andere betrokken zorgprofessionals aan op hun rol in en bijdrage aan de geleverde (onvrijwillige) zorg.
Belangrijk om hier te benadrukken is dat het gegeven dat de zorgverantwoordelijke in grote mate verantwoordelijk is voor de verlening van (onvrijwillige) zorg aan de cliënt, niets afdoet aan de individuele verantwoordelijkheid van de andere betrokken zorgprofessional: elke professional blijft te allen tijde verantwoordelijk voor en aanspreekbaar op zijn aandeel in de (onvrijwillige) zorg.
Niet elke zorgprofessional kan als zorgverantwoordelijke worden aangewezen maar alleen een ter zake kundig arts of een zorgprofessional die in artikel 2 van de Regeling zorg en dwang wordt genoemd. Onder meer de volgende zorgprofessionals kunnen als zorgverantwoordelijke worden aangewezen:
een ter zake kundige arts;
orthopedagoog-generalist;
gezondheidszorgpsycholoog;
verpleegkundige;
physician assistant en;
verzorgende individuele gezondheidszorg.
Op grond van artikel 8 Wzd is de zorgverantwoordelijke verplicht om het zorgplan op gezette en ongezette tijden te evalueren (zie vraag 19). Gedurende die evaluatie zal de zorgverantwoordelijke de cliënt of diens vertegenwoordiger in de gelegenheid moeten stellen om gehoord te worden (artikel 8 lid 1 Wzd).
Als er in het zorgplan onvrijwillige zorg is opgenomen, moet de evaluatie plaatsvinden met de deskundigen die bij het opnemen van de onvrijwillige zorg in het zorgplan betrokken waren (zie vraag 27 en 31). De betrokkenheid bij de evaluatie betekent niet dat het telkens dezelfde persoon moet zijn: het gaat erom dat een persoon met eenzelfde deskundigheidsniveau bij de evaluatie betrokken is.
De zorgverantwoordelijke moet het zorgplan in elk geval evalueren binnen één maand nadat is begonnen met de uitvoering ervan en vervolgens elke zes maanden. De reden voor deze “sprong” is dat de gezondheidstoestand van de Wzd-cliëntenpopulatie dusdanig stabiel of voorspelbaar kan zijn, dat het niet nodig is om het zorgplan frequenter te evalueren. Wel verplicht de Wzd de zorgverantwoordelijke ook om het zorgplan te evalueren als daar aanleiding toe is. Het verlenen van onvrijwillige zorg, voorzien in het zorgplan of onvoorzien, is in ieder geval zo’n aanleiding. Het voorgaande volgt uit artikel 8 lid 1 Wzd.
Het kan voorkomen dat het op grond van artikel 5-7 Wzd tot stand gekomen zorgplan (zie vraag 14) niet (meer) voldoet aan de zorgbehoefte van de cliënt en er daardoor ernstig nadeel ontstaat. Als er sprake is van een dergelijke situatie, is het aan de zorgverantwoordelijke om actie te ondernemen: hij zal of een evaluatie van het zorgplan op grond van artikel 8 Wzd moeten opstarten (zie vraag 18) of een heroverweging van het zorgplan op grond van artikel 9 Wzd. Hierbij geldt dat een heroverweging alleen plaatsvindt als een evaluatie niet kan worden afgewacht.
Het heroverwegen van het zorgplan houdt in dat de zorgverantwoordelijke aan de hand van een multidisciplinair overleg – namelijk samen met ten minste één deskundige van een andere discipline dan zijn eigen discipline, op het terrein van de aan de cliënt te verlenen zorg – onderzoekt welke alternatieve vormen van zorg in het zorgplan kunnen worden opgenomen om zo het ernstig nadeel dat ontstaat of dreigt te ontstaan, te voorkomen of af te wenden. Alleen alternatieven die bestaan uit vormen van vrijwillige zorg kunnen tijdens de heroverweging worden overwogen (artikel 9 lid 2,3 en 6 Wzd).
De zorgverantwoordelijke moet de cliënt of zijn vertegenwoordiger informeren over het multidisciplinair overleg én hun de mogelijkheid bieden om hierbij aanwezig te zijn (artikel 9 lid 5 Wzd). De zorgverantwoordelijke past het zorgplan aan op basis van de conclusies die uit het multidisciplinair overleg volgen (artikel 9 lid 7 Wzd). Als uit de heroverweging blijkt dat er geen geschikte vrijwillige alternatieven zijn, dient de zorgverantwoordelijke de procedure voor het opnemen van onvrijwillige zorg in het zorgplan op te starten (artikel 9 lid 7 en artikel 10-11a Wzd, zie vraag 27).
Het doel van het heroverwegen van het zorgplan is dus om te onderzoeken of er vrijwillige alternatieven zijn waarmee het ernstig nadeel
voorkomen kan worden. De heroverweging vormt hiermee een extra waarborg en geeft uitdrukking aan het uitgangspunt van de Wzd dat onvrijwillige zorg mag alleen als uiterste middel worden overwogen en opgenomen in het zorgplan (zie vraag 2 en 27). Om onvrijwillige zorg zoveel mogelijk te voorkomen, is het uiteraard noodzakelijk dat er vrijwillige alternatieven bestaan. Om die reden heeft de wetgever in lid 1 van artikel 9 Wzd de zorgaanbieder verplicht om te zorgen dat er voldoende mogelijkheden zijn voor zorg op vrijwillige basis.
Let op: naast de zorgverantwoordelijke kan ook de vertegenwoordiger van een wilsonbekwame cliënt constateren dat een heroverweging geboden is. De vertegenwoordiger heeft hiermee een eigenstandige bevoegdheid, zie ook vraag 12.
Artikel 9 lid 3 Wzd schrijft voor dat de volgende aspecten tijdens het multidisciplinair overleg dienen te worden besproken, namelijk:
a. wat het ernstig nadeel voor de cliënt is, door middel van het maken van een risico-inventarisatie;
b. wat de oorzaak van het gedrag van de cliënt zou kunnen zijn waardoor ernstig nadeel ontstaat;
c. welke rol de interactie tussen cliënt en omgeving speelt bij het ontstaan van ernstig nadeel;
d. welke mogelijkheden voor vrijwillige zorg kunnen worden benut om het ernstig nadeel te voorkomen, waardoor geen of minder onvrijwillige zorg nodig is.
De risico-inventarisatie, genoemd onder a, heeft als functie om te bepalen welk ernstig nadeel de cliënt nu echt loopt. Is het wel een risico dat leidt tot ernstig nadeel, of vertoont de cliënt slechts gedrag dat anders is dan binnen de normen en waarden van een bepaalde zorgverlener past. Is het een risico als de cliënt niet netjes aan tafel zit bij het ontbijt, of alleen onhandig? Is het een risico als de cliënt liever op het bankje op de gang slaapt, of alleen lastig uit te leggen aan bezoekers? Een risico-inventarisatie maakt inzichtelijk wat het ernstig nadeel is. In onderdeel c wordt aandacht besteed aan het feit dat het gedrag van een cliënt dat door hulpverleners (nog) niet wordt begrepen, niet uitsluitend in de cliënt zelf hoeft te zitten maar ook kan worden veroorzaakt of versterkt door de interactie met de cliënt. Is dat het geval, dan zullen er maatregelen kunnen worden voorgesteld die ingrijpen in de interactie.
Belangrijk om te vermelden is dat bij cliënten die niet zijn opgenomen op grond van artikel 21,24 of 29 Wzd ook moeten worden besproken in hoeverre de thuissituatie geschikt is voor het verlenen van de (voorgenomen) zorg, dit is vastgelegd in artikel 9 lid 4 Wzd.
‘Onvrijwillige zorg’ is ‘zorg waartegen de cliënt of zijn vertegenwoordiger zich verzet’(artikel 2 lid 1 Wzd). Om te kunnen bepalen of er sprake is van onvrijwillige zorg, is het allereerst relevant om te weten wat in de Wzd onder ‘verzet’ wordt verstaan. Hier wordt in vraag 23 uitgebreid op ingegaan. Daarnaast is het van belang om na te gaan of de cliënt een vertegenwoordiger heeft omdat hij/zij ter zake wilsonbekwaam en/of minderjarig (jonger dan 16) is. Zorg kan immers ook onvrijwillig zijn omdat de vertegenwoordiger van de cliënt zich ertegen verzet. In het vervolg wordt per leeftijdscategorie ingegaan op de verhouding tussen instemming/verzet van de cliënt en instemming/verzet van de vertegenwoordiger.
Meerderjarige cliënten (16 jaar of ouder)
Voor cliënten die meerderjarig zijn (dus 16 jaar of ouder) geldt dat zij in principe zelf beslissingen nemen en hun cliëntenrechten uitoefenen. Dit ligt alleen anders als de cliënt ter zake wilsonbekwaam is. In dat geval is het ook van belang om te weten of de vertegenwoordiger met de zorg instemt/zich ertegen verzet. Kort gezegd, komt het op het volgende neer:
Cliënt is ter zake wilsbekwaam en:
Stemt in met de zorg = instemming ⇾ vrijwillige zorg.
Verzet zicht tegen de zorg = verzet ⇾ onvrijwillige zorg.
Cliënt is ter zake wilsonbekwaam:
Cliënt verzet zich tegen de zorg = verzet ⇾ onvrijwillige zorg.
Vertegenwoordiger stemt in met de zorg (en cliënt verzet zich er niet tegen) = instemming ⇾ vrijwillige zorg.
Vertegenwoordiger verzet zich tegen de zorg = verzet ⇾ onvrijwillige zorg.
Minderjarige cliënten van 12 tot en met 15 jaar
Voor minderjarige cliënten van 12 tot en met 15 jaar geldt dat zij in principe samen met hun vertegenwoordiger(s), mits belast met het gezag, beslissingen omtrent de zorg nemen en hun cliëntenrechten uitoefenen. Het vereiste van dubbele toestemming uit de WGBO is dus ook van toepassing op het nemen van beslissingen omtrent de zorg in het kader van de Wzd (artikel 3 lid 1 Wzd). Dat betekent dat:
als de minderjarige cliënt en de vertegenwoordiger(s) beide instemmen met de zorg, er sprake is van instemming en dus van vrijwillige zorg;
als de minderjarige cliënt of (een van de) de vertegenwoordiger(s) zich tegen de zorg verzet(ten), er sprake is van verzet en dus van onvrijwillige zorg.
Let op: indien er twee wettelijke vertegenwoordigers zijn en één van hen zich tegen de zorg verzet, wordt dit beschouwd als ‘verzet’ en is er dus sprake van onvrijwillige zorg.
Minderjarige cliënten jonger dan 12 jaar
Voor minderjarige cliënten jonger dan 12 jaar geldt dat hun vertegenwoordiger(s), mits belast met het gezag, namens hen de beslissingen omtrent de zorg nemen en de cliëntenrechten uitoefenen. Er geldt dus het volgende:
als de vertegenwoordiger(s), mits belast met het gezag, instemt (/instemmen) met de zorg, is er sprake van instemming en dus van vrijwillige zorg;
als (een van) de vertegenwoordiger(s), mits belast met het gezag, zich tegen de zorg verzet(ten), is er sprake van verzet en dus van onvrijwillige zorg.
Let op: indien er twee wettelijke vertegenwoordigers zijn en één van hen zich tegen de zorg verzet, wordt dit beschouwd als ‘verzet’ en is er dus sprake van onvrijwillige zorg.
De Wzd geeft geen definitie van de term ‘verzet’. In de Toelichting van de wetgever op de Wzd wordt ‘verzet’ uitgelegd als “de tegenstand die een cliënt of bewoner actueel vertoont tegen een hem/haar betreffende vorm van zorg en/of behandeling omdat die door hem/haar wordt ervaren als niet juiste vorm van machtsuitoefening.” De wetgever gebruikt de term machtsuitoefening omdat in de zorg vrijwel altijd sprake is van een afhankelijkheidsrelatie.1
Bij mensen met psychogeriatrische aandoening en/of een verstandelijke handicap is het soms lastig om te bepalen of zij zich tegen zorg verzetten.
Om verzet te kunnen beoordelen, helpt het wanneer er al langer een zorgverleningsrelatie is of de zorgverlener een beroep kan doen op de naasten van een cliënt. Verzet gaat immers om een afwijking van het normale gedragspatroon.
Verzet in de zin van de Wzd moet in ieder geval worden aangenomen als het gedrag van de cliënt duidelijk afwijkt van het bekende gedragspatroon en het bij de stoornis passende gedrag. Daaruit volgt dat de momenten van afwijzing binnen een grillig gedragspatroon, zoals bijvoorbeeld bij dementie het geval kan zijn, niet onmiddellijk hoeven te worden aangemerkt als zorg waartegen de cliënt zich verzet. Wordt het verzet echter met een zekere consistentie geuit, dan zal de zorgverlener het verzet serieus moeten nemen en zal de zorgverantwoordelijke de zorg als ‘onvrijwillige zorg’ conform artikel 9-11a Wzd moeten worden opgenomen in het zorgplan (zie vraag 27 en 28).
Om te bepalen of sprake is van ‘verzet’, zal de arts zich een beeld moeten vormen van de aard, richting en achtergrond van het verzet. De arts zal moeten vaststellen:
dat het gedrag een protest inhoud (aard);
waartegen het verzet gericht is (richting);
welke redenen iemand heeft om zich te verzetten (achtergrond).
In paragraaf 2.3.4 van de ‘Handreiking Wet zorg en dwang voor specialisten ouderengeneeskunde & artsen voor verstandelijk gehandicapten in intramurale setting’ van de NVAVG en Verenso wordt nader toegelicht hoe de arts met verzet moet omgaan.
Voor extra handvatten zie oa: Het Wegingskader Cliëntperspectief (Universitair Netwerk Ouderenzorg i.s.m VWS)
Bij cliënten met dementie of andere hersenaandoeningen is het niet altijd makkelijk om te weten welke zorg je in dat kader moet geven. Ook is het niet altijd makkelijk om te bepalen of zorg onvrijwillig is. Het Wegingskader Cliëntperspectief kan helpen om de beleving van je cliënt mee te nemen in het maken van besluiten.
1 Zie: Kamerstukken II 2008/09, 31996, nr. 3, p. 9 e.v.
Artikel 2 lid 1 Wzd bepaalt dat er negen vormen van onvrijwillige zorg bestaan:
a. toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede doorvoeren van medische controles of andere medische handelingen en overige therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychogeriatrische aandoening, verstandelijke handicap, een daarmee gepaard gaande psychische stoornis of een combinatie hiervan, dan wel vanwege die aandoening, handicap of stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
b. beperken van de bewegingsvrijheid;
c. insluiten;
d. uitoefenen van toezicht op betrokkene;
e. onderzoek aan kleding of lichaam;
f. onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen;
g. controleren op de aanwezigheid van gedrag beïnvloedende middelen;
h. aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder begrepen het gebruik van communicatiemiddelen;
i. beperken van het recht op het ontvangen van bezoek.
De negen vormen van onvrijwillige zorg uit artikel 2 lid 1 Wzd zijn niet op een bepaalde manier gerangschikt. Het onderzoeken van kleding en lichaam (sub e) wordt bijvoorbeeld niet als een minder ingrijpende zorgvorm gezien dan het uitoefenen van toezicht op de cliënt (sub d). De wetgever meent dat de ingrijpendheid van een zorgvorm in grote mate subjectief is; wat door de ene cliënt als heel ingrijpend wordt ervaren, wordt door de andere cliënt als minder of nauwelijks ingrijpend ervaren. Wel heeft de wetgever bepaald dat de eerste drie vormen van zorg uit artikel 2 lid 1Wzd (sub a-c) dusdanig ingrijpend zijn dat onder bepaalde omstandigheden aan extra eisen moet worden voldaan voordat zij kunnen worden verleend (zie ook vraag 12).
Onvrijwillige zorg mag in principe alleen worden verleend als:
de zorgverantwoordelijke dit in het zorgplan heeft opgenomen1 én;
voldaan is aan de eisen die de Wzd aan de uitvoering van onvrijwillige zorg verbindt.
Zowel voor het opnemen van onvrijwillige zorg in het zorgplan als voor het uitvoeren van onvrijwillige zorg, geldt dat eerst een besluitvormingsprocedure moet worden doorlopen. Beide besluitvormingsprocedures bestaan uit verschillende fases. In elke fase wordt getoetst aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Onvrijwillige zorg mag immers alleen als uiterste middel worden overwogen en ingezet. In de antwoorden op vragen 27 en 29 worden de besluitvormingsprocedures voor het opnemen van onvrijwillige zorg in het zorgplan en het uitvoeren van onvrijwillige zorg stapsgewijs toegelicht.
1 Zie vraag 35 voor de uitzondering op deze regel.
Onvrijwillige zorg mag in het zorgplan worden opgenomen nadat daarvoor een bijzondere besluitvormingsprocedure is doorlopen. Deze procedure wordt beschreven in artikel 10-11a Wzd:
1. Zoals is besproken in vraag 2, geldt allereerst dat onvrijwillige zorg alleen als uiterste middel mag worden overwogen. Dit betekent dat onvrijwillige zorg alleen aan de orde is als uit de heroverweging op grond van artikel 9 Wzd blijkt dat vrijwillige zorg niet (langer) afdoende is en het zorgplan op basis van vrijwillige zorg niet (langer) voldoet aan de zorgbehoefte (zie vraag 20). Het uitgangspunt is dus: “geen onvrijwillige zorg, tenzij…”. Dit is vastgelegd in artikel 10 lid 1 Wzd.
2. Als er geen vrijwillig alternatief voor de onvrijwillige zorg bestaat en onvrijwillige zorg dus mag worden overwogen, zal de zorgverantwoordelijke moeten bepalen of wordt voldaan aan de eisen uit artikel 10 lid 2 Wzd, namelijk of:
a. het gedrag van een cliënt als gevolg van zijn psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap, dan wel als gevolg van een daarmee gepaard gaande psychische stoornis of een combinatie daarvan, leidt tot ernstig nadeel;
b. de onvrijwillige zorg noodzakelijk is om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden;
c. de onvrijwillige zorg geschikt is om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden en gelet op het beoogde doel evenredig is en;
d. er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden.
3. Als de zorgverantwoordelijke van mening is dat wordt voldaan aan de eisen uit artikel 10 lid 1 en 2 Wzd, moet hij op grond van artikel 10 lid 3 Wzd met ten minste één deskundige van een andere discipline (op het terrein van de aan de cliënt te verlenen zorg) overleggen.
Let op: als de zorgverantwoordelijke geen arts is en het een ingrijpende zorgvorm betreft (zie vraag 25), is óók de instemming van een bij de zorg betrokken arts nodig.
4. De zorgverantwoordelijke moet de cliënt of zijn vertegenwoordiger over het multidisciplinaire overleg informeren en hen de mogelijkheid bieden hierbij aanwezig te zijn. Ook informeert de zorgverantwoordelijke de cliënt of zijn vertegenwoordiger over zijn plicht om advies over het zorgplan te vragen aan een (externe) onafhankelijke deskundige als het niet lukt om de onvrijwillige zorg binnen de termijn af te bouwen (zie vraag 31). Dit is vastgelegd in artikel 10 lid 6 Wzd.
5. Pas na het multidisciplinaire overleg kan de zorgverantwoordelijke de onvrijwillige zorg in het zorgplan opnemen. Op grond van artikel 10 lid 8 Wzd moet de zorgverantwoordelijke het volgende in het zorgplan beschrijven:
a. het ernstig nadeel ter zake waarvan de onvrijwillige zorg kan worden toegepast, en welke vorm van onvrijwillige zorg kan worden toegepast;
b. welke zorgverlener of categorie van zorgverleners bevoegd is tot het toepassen van de onvrijwillige zorg;
c. indien van toepassing, de duur of frequentie van de onvrijwillige zorg;
d. de op grond van het vierde lid, onder f, vastgestelde termijn voor de toepassing van onvrijwillige zorg;
e. de wijze waarop de zorg binnen de onder 4° bedoelde termijn wordt afgebouwd;
f. indien van toepassing aanvullende zorgvuldigheidseisen als bedoeld in het zevende lid;
g. op welk moment en bij welke vormen van onvrijwillige zorg de zorgverantwoordelijke moet instemmen met het verlenen van onvrijwillige zorg, zoals vastgesteld op grond van het vierde lid, onderdeel g;
h. op welk moment en bij welke vormen van onvrijwillige zorg de zorgverantwoordelijke de vertegenwoordiger of de cliënt informeert over het verlenen van die onvrijwillige zorg, zoals vastgesteld op grond van het vierde lid, onder h;
i. de continuïteit van de benadering van de cliënt en de wijze waarop deze geborgd wordt.
6. Tenslotte bepaalt artikel 11a Wzd dat de zorgverantwoordelijke het zorgplan, waarin de onvrijwillige zorg is opgenomen, aan de Wzd-functionaris moet overleggen. De Wzd-functionaris beoordeelt het zorgplan. In het profiel Wzd-functionaris wordt aangegeven dat de Wzd-functionaris het zorgplan in principe binnen veertien dagen nadat de zorgverantwoordelijke het zorgplan aan hem/haar heeft voorgelegd, moet beoordelen. Als de Wzd-functionaris oordeelt dat het zorgplan niet voldoet aan de hierboven beschreven voorwaarden, past de zorgverantwoordelijke het zorgplan op aanwijzen van de Wzd-functionaris aan. De Wzd-functionaris kan de zorgverantwoordelijke verzoeken om geïnformeerd te worden over de verlening van onvrijwillige zorg aan een cliënt. In dat geval neemt de zorgverantwoordelijke dit ook in het zorgplan op. In het zorgplan moet ook worden vermeld hoe de zorgaanbieder en de Wzd-functionaris de kwaliteit van de onvrijwillige zorg bewaken en toezicht houden op de uitvoering van de onvrijwillige zorg. De zorgaanbieder en de Wzd-functionaris geven hieraan uitvoering.
Artikel 10 lid 4 Wzd schrijft voor wat er tijdens het multidisciplinaire overleg in ieder geval moet worden besproken, namelijk:
a. wat het ernstig nadeel voor de cliënt is, door middel van het maken van een risico-inventarisatie;
b. wat de oorzaak van het gedrag van de cliënt zou kunnen zijn waardoor ernstig nadeel ontstaat;
c. welke rol de interactie tussen cliënt en omgeving speelt bij het ontstaan van ernstig nadeel;
d. welke mogelijkheden voor vrijwillige zorg nog benut kunnen worden, waardoor geen of minder onvrijwillige zorg nodig is;
e. wat de nadelige effecten van onvrijwillige zorg kunnen zijn, afgewogen tegen het ernstig nadeel dat moet worden afgewend; en
f. voor welke termijn de onvrijwillige zorg in het zorgplan wordt opgenomen, waarbij die termijn zo kort mogelijk is, passend bij de aard van de zorg en ingrijpendheid voor de cliënt, waarbij die termijn op maximaal drie maanden wordt gesteld;
g. op welk moment en bij welke vormen van onvrijwillige zorg de zorgverantwoordelijke moet instemmen met het verlenen van de onvrijwillige zorg;
h. op welk moment en bij welke vormen van onvrijwillige zorg de zorgverantwoordelijke de vertegenwoordiger of de cliënt informeert over het verlenen van die onvrijwillige zorg.
In artikel 10 lid 5 en 7 Wzd zijn ten aanzien van twee specifieke situaties aanvullende bespreekpunten voor het multidisciplinaire overleg vastgesteld:
Artikel 10 lid 5 Wzd: als de cliënt niet is opgenomen met een besluit tot opname en verblijf (artikel 21 Wzd), RM of IBS, wordt in het multidisciplinaire overleg ook besproken in hoeverre de thuissituatie van de cliënt geschikt is voor de zorg die aan de cliënt zal worden verleend. Dus in hoeverre ambulante onvrijwillige zorg mogelijk is. Zie vraag 36.
Artikel 10 lid 7 Wzd: als de onvrijwillige zorg mogelijk nadelige effecten heeft op de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van de cliënt en op zijn deelname aan het maatschappelijk leven, worden in het multidisciplinaire overleg aanvullende zorgvuldigheidseisen vastgesteld om die effecten weg te nemen of te verminderen. Als dit gezien de zorgbehoefte van de cliënt van belang is betrekt de zorgverantwoordelijke hierbij de deskundigheid van anderen.
De in het zorgplan opgenomen onvrijwillige zorg kan alleen worden uitgevoerd als voldaan wordt aan de vereisten uit artikel 12 en 13 Wzd:
1. Artikel 12 Wzd bepaalt dat onvrijwillige zorg alleen kan worden uitgevoerd als met toepassing van artikel 13 is vastgesteld dat uitvoering noodzakelijk is ter voorkoming van ernstig nadeel.
2. Artikel 13 lid 1 Wzd bepaalt dat de zorgverlener alleen uitvoering aan de onvrijwillige zorg geeft als hij heeft vastgesteld dat:
a. het in het zorgplan beschreven ernstig nadeel zich daadwerkelijk voordoet, en
b. er in de gegeven omstandigheden geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden.
Als onvrijwillige zorg wordt verleend, wordt dit in het dossier genoteerd. Daarbij wordt aangegeven waarom de onvrijwillige zorg in de gegeven omstandigheden noodzakelijk was (artikel 16, lid 3 Wzd)
Onvrijwillige zorg mag alleen worden verleend binnen de termijn die daar in het zorgplan voor is opgenomen. Die termijn moet op grond van artikel 10 lid 8 onder nummer 4 Wzd in het zorgplan worden opgenomen. Artikel 10 lid 4 sub f Wzd bepaalt dat de termijn zo kort mogelijk moet zijn en moet aansluiten bij de aard van de zorg en de ingrijpendheid voor de cliënt. In principe mag de termijn maximaal drie maanden bedragen (artikel 10 lid 4 sub f Wzd).1 Daarnaast moet in het zorgplan duidelijk worden omschreven op welke manier de onvrijwillige zorg in de termijn wordt afgebouwd.
1 In principe, want als de termijn voor de derde, vierde of elke daaropvolgende keer wordt verlengd, geldt een maximale termijn van zes maanden, zie vraag 30)
Artikel 10 lid 8 onder nummer 4 Wzd bepaalt dat in het zorgplan duidelijk moet worden omschreven op welke manier de onvrijwillige zorg in de vastgelegde termijn wordt afgebouwd. In sommige gevallen is het echter niet mogelijk om de onvrijwillige zorg binnen de vastgelegde termijn af te bouwen en blijft de onvrijwillige zorg ook na de afloop ervan noodzakelijk om ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden. Als dit het geval is, kan de termijn voor het verlenen van onvrijwillige zorg worden verlengd. Dat kan echter niet zomaar. Afhankelijk van het aantal keer dat de termijn al is verlengd, zal aan bepaalde voorwaarden moeten worden voldaan. Dit zijn:
voor de eerste verlenging de eisen uit artikel 10 lid 10 Wzd, hetgeen betekent dat:
de vereisten uit in artikel 10-11a Wzd opnieuw moeten worden doorlopen (zie vraag 27);
er bij het multidisciplinaire overleg een niet bij de zorg betrokken deskundige moet aanschuiven (artikel 10 lid 10 Wzd);
de verlenging overeenkomstig artikel 10 lid 4 sub f Wzd maximaal 3 maanden mag bedragen.
voor de tweede verlenging de eisen uit artikel 11 lid 1 en 2 Wzd, hetgeen betekent dat:
de zorgverantwoordelijke een (externe) onafhankelijke deskundige om advies moet vragen (artikel 11 lid 1 Wzd);
de zorgverantwoordelijke totdat de (externe) onafhankelijke deskundige zijn advies heeft uitgebracht de termijn met maximaal drie maanden mag verlengen (artikel 11 lid 2 Wzd).
voor de derde verlenging de eisen uit artikel 11 lid 3 Wzd, hetgeen betekent dat:
de vereisten uit in artikel 10-11a Wzd opnieuw moeten worden doorlopen (zie vraag 27);
de zorgverantwoordelijke het advies van de (externe) onafhankelijke deskundige in het zorgplan verwerkt;
de verlenging maximaal 6 maanden mag bedragen, overeenkomstig artikel 11 lid 3 Wzd.
voor de vierde en iedere daaropvolgende verlenging uit artikel 11 lid 3 Wzd, hetgeen betekent dat:
als uit de evaluatie op grond van artikel 8 Wzd (zie vraag 18) blijkt dat de onvrijwillige zorg, overeenkomstig het advies van de (externe) onafhankelijke deskundige, noodzakelijk blijft;
de verlenging maximaal 6 maanden mag bedragen, overeenkomstig artikel 11 lid 4 Wzd.
Op het moment van schrijven is nog niet bekend aan welke eisen een (externe) onafhankelijke deskundige precies moet voldoen, c.q. welke zorgverleners als (externe) onafhankelijke deskundige mogen optreden. Dit komt omdat het Besluit zorg en dwang, waarin eisen kunnen worden gesteld aan de (externe) onafhankelijke deskundige nog niet is aangepast naar aanleiding van de Reparatiewet die op 6 november 2021 in werking is getreden.
Vóór 6 november 2021 moest de zorgverantwoordelijke een ‘externe deskundige’ raadplegen. Deze externe deskundige mocht niet in dienst zijn van of gedetacheerd zijn bij de zorgaanbieder van de cliënt en mocht ook niet op andere wijze betrokken zijn bij de behandeling of verzorging van de cliënt (artikel 3.1 lid 3 van het Besluit zorg en dwang). Voorts werd een onderscheid gemaakt tussen cliënten met een VH en cliënten met een PG (artikel 3.1 lid 1 Besluit zorg en dwang):
Voor cliënten met een VH gold dat als externe deskundige mochten optreden: een arts voor verstandelijk gehandicapten (AVG), een psychiater, een gezondheidszorgpsycholoog, een orthopedagoog-generalist en een verpleegkundige.
Voor cliënten met een PG waren dit: een specialist ouderengeneeskunde (SO), een psychiater, een gezondheidszorgpsycholoog en een verpleegkundige.
Daarnaast bepaalde artikel 3.1 lid 2 van het Besluit zorg en dwang dat een externe deskundige aantoonbare ervaring moest hebben in het voorkomen en afbouwen van onvrijwillige zorg voor de doelgroep waartoe de betrokken cliënt behoort.
Het veld was ontevreden over het feit dat er een deskundige van buiten de zorgaanbieder zelf moest worden gezocht. Daarom is deze eis in met de Reparatiewet uit de Wzd gehaald en moet er nu een onafhankelijke deskundige worden geraadpleegd. Deze onafhankelijke deskundige mag in dienst zijn van de zorgaanbieder, maar de zorgaanbieder c.q. zorgverantwoordelijke mag ook kiezen voor een externe onafhankelijke deskundige. Naar aanleiding de wetswijziging zijn vragen gesteld over de eisen waaraan een onafhankelijke deskundige zou moeten voldoen. In de zomer van 2021 heeft de toenmalige staatssecretaris Blokhuis in antwoord op die vragen laten weten dat eraan werd gedacht om in een nieuwe versie van het Besluit zorg en dwang in ieder geval op te nemen dat de ‘onafhankelijke deskundige’ als bedoeld in artikel 11 Wzd minstens één jaar geen zorg heeft verleend aan de cliënt. Deze eis geldt op dit moment immers ook voor de arts die de medische verklaring afgeeft bij een aanvraag voor een rechterlijke machtiging. Daarnaast gaf de staatssecretaris aan dat de eis dat de onafhankelijke deskundige aantoonbare ervaring moet hebben in het voorkomen en afbouwen van onvrijwillige zorg bij de doelgroep waarvoor hij of zij wordt ingeschakeld waarschijnlijk zou blijven. Tot slot liet de staatssecretaris weten dat er met het veld zou worden gesproken over andere eisen die aan een onafhankelijke deskundige kunnen worden gesteld en dat nog een consultatie zou plaatsvinden.1
1 Zie Memorie van antwoord d.d. 2 juli 2021.
Nee, het is niet verplicht om het advies van de (externe) onafhankelijke deskundige op te volgen. Als er wordt besloten het advies (gedeeltelijk) niet op te volgen, moet dit in het dossier worden genoteerd en van een motivatie worden voorzien. Het advies van de (externe) onafhankelijke deskundige dient in het dossier te worden opgenomen.
In het Wzd-stappenplan zijn de verschillende fases van besluitvorming over het verlenen van onvrijwillige zorg –vastgelegd in de artikelen 9-11a Wzd– in 5 stappen vertaald.
het heroverwegen van het zorgplan (artikel 9 Wzd) en het opnemen van onvrijwillige zorg in het zorgplan (artikel 10 en 11a Wzd) ⇾ stap 1.
de eerste verlenging van de termijn voor onvrijwillige zorg (artikel 10 lid 10 Wzd) ⇾ stap 2.
de tweede verlenging van de termijn voor onvrijwillige zorg (artikel 11Wzd) ⇾ stap 3.
de derde verlenging van de termijn voor onvrijwillige zorg (artikel 11 lid 3 Wzd) ⇾ stap 4.
de vierde iedere daaropvolgende verlening van de termijn voor onvrijwillige zorg (artikel 11 lid 4 Wzd) ⇾ stap 5.
Het Wzd-stappenplan wordt vaak grafisch weergegeven. Hierbij wordt vaak ook aangegeven wie bij de besluitvorming in die fase moet worden betrokken en voor hoe lang de onvrijwillige zorg mag worden verleend/ met hoeveel de termijn mag worden verlengd, zie vraag 31.
Het uitgangspunt is dat zorg, dus ook onvrijwillige zorg, alleen mag worden verleend als dit in het zorgplan is opgenomen (artikel 6 Wzd). Hierop bestaan twee uitzonderingen, welke zijn vastgelegd in artikel 15 lid 1 Wzd, namelijk als:
zich een noodsituatie voordoet in de periode dat er nog geen zorgplan is vastgesteld of;
het een situatie betreft waarin het zorgplan redelijkerwijs niet heeft kunnen voorzien.
In lid 1 tot en met 4 van artikel 15 Wzd wordt beschreven aan welke voorwaarden moet worden voldaan om onvrijwillige zorg buiten het zorgplan om te kunnen verlenen:
1. Artikel 15 lid 1 Wzd bepaalt dat onvrijwillige zorg buiten het zorgplan om alleen mogelijk is als de zorgverantwoordelijke in een beslissing heeft vastgesteld dat:
a. het gedrag van een cliënt als gevolg van zijn psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap, dan wel als gevolg van een daarmee gepaard gaande psychische stoornis of een combinatie daarvan, leidt tot ernstig nadeel;
b. de onvrijwillige zorg noodzakelijk is om ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden,
c. de onvrijwillige zorg geschikt is om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden en gelet op het beoogde doel evenredig is,
d. er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden, en
e. op verantwoorde wijze is voorzien in toezicht tijdens de toepassing ervan.
2. Artikel 15 lid 2 Wzd bepaalt dat de zorgverantwoordelijke zijn beslissing zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 48 uur, schriftelijk vastlegt. In de schriftelijke beslissing vermeldt de zorgverantwoordelijke voor welke termijn de beslissing geldt. De termijn is niet langer dan strikt noodzakelijk, en in ieder geval niet langer dan twee weken.
3. Artikel 15 lid 3 Wzd bepaalt dat de zorgverantwoordelijke, als deze zelf geen arts is, in sommige gevallen zijn beslissing met de bij de zorg betrokken arts moet overleggen. Dit is het geval als er sprake is van zorg als bedoeld in artikel 2 lid 1 sub a, b en c Wzd en artikel 2 lid 2 Wzd.
4. Artikel 15 lid 4 Wzd bepaalt dat de zorgverantwoordelijke, zo mogelijk vooraf, de Wzd-functionaris, de vertegenwoordiger en de cliënt informeert over het verlenen van onvrijwillige zorg in een onvoorziene situatie, tenzij dit informeren kennelijk ernstig nadeel voor de cliënt zou opleveren. Hierbij wijst de zorgverantwoordelijke de cliënt op zijn rechten.
Ja, ook buiten een accommodatie kan onvrijwillige zorg worden verleend. Dit wordt ‘ambulante onvrijwillige zorg’ genoemd. De mogelijkheid om ambulante onvrijwillige zorg te verlenen, is een van de belangrijkste noviteiten van de Wzd (zie vraag 3). Ambulante onvrijwillige zorg kan uit dezelfde negen zorgvormen als bij intramurale onvrijwillige zorg bestaan (zie vraag 24). Wel gelden voor het toepassen van ambulante onvrijwillige zorg een aantal aanvullende voorwaarden. Deze aanvullende voorwaarden zijn vastgelegd in het Besluit zorg en dwang en zijn met name gericht op het toezicht op - en de veiligheid van de cliënt: duidelijk moet zijn op welke wijze het toezicht wordt gehouden op welke manier de veiligheid voldoende wordt geborgd. De werkwijze moet ook in het zorgplan worden vastgelegd.
De Wzd kent vier verschillende mogelijkheden voor een opname en verblijf in een accommodatie, namelijk opname en verblijf op basis van een:
Besluit tot opname en verblijf van het CIZ (artikel 21 Wzd e.v.)
Rechterlijke machtiging (RM) (artikel 24 Wzd e.v.)
Inbewaringstelling (IBS) (artikel 29 Wzd e.v.)
Voorwaardelijke machtiging (alleen voor jongvolwassenen met een verstandelijke handicap) (artikel 28aa e.v.)
Elk van de bovengenoemde opnamemogelijkheden heeft een eigen procedure, welke in het vervolg van deze Vragen & Antwoorden uitgebreid aan bod komen (alleen op de voorwaardelijke machtiging wordt niet ingegaan, zie hiervoor de brochure Voorwaardelijke machtiging voor jongvolwassenen met een verstandelijke beperking).
Naast de vier bovenstaande opnamemogelijkheden is het ook mogelijk dat een cliënt op vrijwillige basis in een accommodatie is opgenomen en daar verblijft.1
Ook aan deze opnamemogelijkheid wordt in het vervolg aandacht besteed
1 Zoals in eerdere vragen aan bod is gekomen, kunnen de regels uit de Wzd ook van toepassing zijn op cliënten die vrijwillig zijn opgenomen. De plaats waar de cliënt zich bevindt is immers niet van belang voor de toepasselijkheid van de Wzd. Zie vraag 5 en 8.
Een vrijwillige opname houdt in dat de cliënt er zelf, op weloverwogen wijze, voor heeft gekozen om in een locatie te verblijven.1 Dat een cliënt op vrijwillige basis in een locatie verblijft, betekent niet dat de Wzd niet van toepassing is, noch dat er geen onvrijwillige zorg kan worden verleend. Zoals in eerdere vragen aan bod is gekomen, kunnen de regels uit de Wzd ook van toepassing zijn op cliënten die vrijwillig zijn opgenomen (zie vraag 5 en 8). Ook kan een vrijwillig opgenomen cliënt tijdens zijn verblijf onvrijwillige zorg ontvangen. Het is immers mogelijk dat een cliënt zich niet tegen de opname en het verblijf verzet, maar wel tegen de zorg die gedurende dat verblijf wordt verleend.
1 In deze passage wordt met opzet de term ‘locatie’ gehanteerd, een vrijwillige opname vindt immers niet noodzakelijkerwijs in een accommodatie plaats. Zie vraag ...
Een vrijwillig opgenomen cliënt is principe vrij om te gaan en te staan waar hij/zij wenst en dus ook om de locatie waar hij/zij verblijft te verlaten. Deze vrijheid kan echter wel worden ingeperkt door middel van onvrijwillige zorg. Onvrijwillige zorg kan immers ook bestaan uit het inperken van de bewegingsvrijheid en het insluiten van de cliënt (zie vraag 24). Voordat deze vormen van onvrijwillige zorg kunnen worden toegepast, moet wel een bijzondere besluitvormingsprocedure worden doorlopen (zie vraag 26 e.v.). Zo moet er sprake zijn van ernstig nadeel, moet worden voldaan aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid en dient er een multidisciplinair overleg plaats te vinden.
Een vrijwillige opname moet worden omgezet in een besluit tot opname en verblijf van het CIZ (artikel 21 Wzd) op het moment dat de cliënt niet langer de benodigde bereidheid tot de opname toont, maar zich ook (nog) niet tegen de opname verzet. Hiervan is sprake als een cliënt niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake van een opname. Bijvoorbeeld omdat de cliënt niet meer kan aangeven of hij het eens of oneens is met de opname, maar ook als de cliënt zegt dat hij wil worden opgenomen, maar de gevolgen van die beslissing niet goed (meer) kan overzien.
Een omzetting in een onvrijwillige opname, dat wil zeggen in een RM of IBS, is aan de orde op het moment dat de cliënt of diens vertegenwoordiger zich tegen de opname en het verblijf verzet.1 Daarnaast kan een omzetting ook aan de orde zijn als een cliënt zich op zodanige wijze tegen meerdere onderdelen van de zorgverlening verzet dat het leveren van cliëntgerichte zorg daardoor feitelijk niet meer mogelijk is. De opname wordt dan geacht ‘onvrijwillig’ te zijn. Dit is vastgelegd in artikel 24 lid 6 Wzd. Wanneer precies sprake is van de situatie uit artikel 24 lid 6 Wzd is niet duidelijk, mogelijk wordt dit in de jurisprudentie nader uitgewerkt.
1 Voor een verdere toelichting op het begrip ‘verzet’, zie vraag 23.
Het besluit tot opname en verblijf is een opnamemogelijkheid voor een bijzondere categorie cliënten, namelijk voor cliënten van 12 jaar en ouder die geen weloverwogen keuze voor een opname (kunnen) maken, maar zich ook niet tegen een opname (kunnen) verzetten. Zij kunnen vanwege deze omstandigheden immers niet op vrijwillige basis of op basis van een RM/IBS worden opgenomen. Cliënten die in aanmerking komen voor een besluit tot opname en verblijf worden ook wel getypeerd als cliënten die ‘geen bereidheid, geen verzet’ tonen oftewel de ‘gb-gv-groep’.1
Cliënten jonger dan 12 jaar komen niet in aanmerking voor een besluit tot opname en verblijf. Voor deze groep cliënten geldt dat de vertegenwoordiger(s) namens hen de keuze voor een opname en verblijf in een accommodatie maakt (/maken). Verzet van cliënten jonger dan 12 wordt onder de Wzd niet als verzet beschouwd. Dat leidt tot het volgende:
Kiest (/kiezen) de vertegenwoordiger(s) voor een opname, dan is er sprake van een vrijwillige opname
Verzet(ten) (een van) de vertegenwoordiger(s) zich tegen de opname, dan is er sprake van een onvrijwillige opname en is een RM of IBS vereist.
1 Onder de Wet Bopz werd ook wel gesproken van de ‘geen bereidheid, geen bezwaar’-groep (gb-gb-groep).
De procedure voor het besluit tot opname en verblijf loopt geheel via het CIZ en is geregeld in artikel 21-23 Wzd. De procedure voor het besluit tot opname en verblijf vervangt de oude artikel-60-procedure van de Wet Bopz. Alle besluiten voor opname en verblijf op grond van artikel 60 Wet Bopz zijn per 1 januari 2020 omgezet in een besluit tot opname en verblijf op grond van artikel 21 Wzd.1
De procedure bestaat grofweg uit 3 stappen:
1) Aanvraag bij het CIZ
Als wordt geconstateerd dat een cliënt gebaat zou zijn bij een opname en verblijf in een accommodatie, maar daar zelf geen weloverwogen beslissing over kan maken, kan de procedure voor een besluit tot opname en verblijf worden opgestart. De procedure begint met het doen van een aanvraag bij het CIZ (artikel 21 Wzd).
Niet iedereen mag een aanvraag doen. Artikel 22 lid 1 Wzd bepaalt dat de volgende personen een aanvraag kunnen doen:
a. de echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel;
b. de vertegenwoordiger;
c. elke meerderjarige bloedverwant in de rechte lijn of de zijlijn tot en met de tweede graad en elke meerderjarige aanverwant tot en met de tweede graad2;
d. de zorgaanbieder die de cliënt zorg verleent, voor zover het een cliënt betreft die al in een accommodatie verblijft, of;
e. de Wzd-functionaris, voor zover het een cliënt betreft die al in een accommodatie verblijft dan wel voor wie een zorgplan is vastgesteld waarin onvrijwillige zorg wordt opgenomen.
Bovengenoemde personen zijn zelfstandig bevoegdheid tot het doen van een aanvraag. Dat betekent dat de zorgaanbieder/Wzd-functionaris dus geen toestemming hoeft te vragen aan de cliënt of diens vertegenwoordiger.
Let op: een persoon/instantie die gerechtigd is om een aanvraag te doen, kan een niet-gerechtigde persoon/instantie wel machtigen om de aanvraag namens hem te doen. Hiervoor dient een machtigingsformulier te worden ondertekend. Zie voor meer informatie de website van het CIZ.
2) Toetsing en onderzoek door het CIZ
Vervolgens moet het CIZ toetsen of wordt voldaan aan de voorwaarden die in artikel 21 lid 2 Wzd zijn vastgelegd, namelijk of:
a. de cliënt geen blijk geeft van de nodige bereidheid tot opname en verblijf of de voortzetting van het verblijf, maar zich er ook niet tegen verzet;
b. het gedrag van een cliënt als gevolg van zijn psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap, dan wel als gevolg van een daarmee gepaard gaande psychische stoornis of een combinatie daarvan, leidt tot ernstig nadeel;
c. de opname en het verblijf (of de voortzetting ervan) noodzakelijk is om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden;
d. de opname en het verblijf (of de voorzetting ervan) geschikt is om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden, en
e. er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden.
Om te kunnen toetsen of aan bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, verricht het CIZ een onderzoek. Voor aanvang van dat onderzoek is het CIZ verplicht de cliënt of diens vertegenwoordiger zowel mondeling als schriftelijk uit te leggen dat zij zich kunnen verzetten tegen de opname en het verblijf (artikel 22 lid 7 Wzd). Als de cliënt of diens vertegenwoordiger zich tegen de opname en het verblijf in de accommodatie verzet en het ook niet in een andere accommodatie willen voortzetten, start het CIZ de procedure voor een RM(artikel 22 lid 9 Wzd). Is sprake van een zo onmiddellijke dreiging van ernstig nadeel dat een RM niet kan worden afgewacht, dan kan ook de procedure ter verkrijging van een IBS in gang worden gezet (artikel 29 Wzd). Zie vraag 50 e.v. voor informatie over de RM en IBS.
Bij het voorbereiden van het besluit tot opname en verblijf moet het CIZ een arts betrekken (artikel 3.2 van het Besluit zorg en dwang). Hiervoor heeft het CIZ artsen in dienst. Als het CIZ twijfelt aan de wilsbekwaamheid van de cliënt, is het op grond van artikel 22 lid 11 Wzd bovendien verplicht een externe deskundige te raadplegen.3 Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen cliënten met een PG en een VH (artikel 3.1 lid 1 Besluit zorg en dwang).
Voor cliënten met een VH kunnen als externe deskundige optreden: een arts voor verstandelijk gehandicapten (AVG), een psychiater, een gezondheidszorgpsycholoog, een orthopedagoog-generalist en een verpleegkundige.
Voor cliënten met een PG zijn dit: een specialist ouderengeneeskunde (SO), een psychiater, een gezondheidszorgpsycholoog en een verpleegkundige.
3) Besluit CIZ
Het CIZ moet binnen 6 weken, te rekenen vanaf de datum waarop de aanvraag is ingediend, een besluit nemen op de aanvraag (artikel 22 lid 4 Wzd). Dat besluit is maximaal 5 jaar geldig (artikel 22 lid 5 Wzd).
1 Nu de maximale duur van een besluit tot opname en verblijf op grond van de Wzd op 5 jaar is vastgesteld (artikel 22 lid 5 Wzd), geldt dat de omgezette besluiten geldig zijn tot 31-12-2024, tenzij de houding van de cliënt tussentijds verandert.
2 Ouders, kinderen, grootouders, kleinkinderen, broers en zussen van de cliënt, alsmede ouders en kinderen van de partner van cliënt, partners van de kinderen van de cliënt, grootouders, kleinkinderen en broers en zussen van de partner van de cliënt.
3 De externe deskundige is niet in dienst van of gedetacheerd bij de zorgaanbieder van de cliënt en is ook niet op andere wijze betrokken bij de behandeling of verzorging van de cliënt (artikel 3.1 lid 3 van het Besluit zorg en dwang).
Voor het afgeven van een besluit tot opname en verblijf, moet het CIZ kunnen beschikken over relevante (medische) informatie over de cliënt. Het CIZ ontvangt deze (medische) informatie van de aanvrager of, als de aanvrager zelf geen arts is, van de arts (of andere hulpverlener) die over de (medische) informatie beschikt.1
Op grond van artikel 18b lid 1 van de Wzd is de zorgaanbieder, c.q. de arts, verplicht om het CIZ inzicht te geven in:
(indien aanwezig) het zorgplan én;
voor zover relevant voor de aanvraag informatie uit het medisch dossier van de cliënt.
Als de (medische) informatie uit het zorgplan en dossier ontoereikend is, kan het CIZ de zorgaanbieder, c.q. de arts, vragen om aanvullende (medische) informatie te verstrekken op grond van de vangnetbepaling (artikel 18c lid 1 Wzd). Voordat de zorgaanbieder, c.q. de arts, op grond van artikel 18c lid 1 Wzd informatie verstrekt, moet wel zijn voldaan aan strikte voorwaarden. De zorgaanbieder, c.q. de arts, mag de informatie alleen verstrekken als:
dat strikt noodzakelijk is om ernstig nadeel te voorkomen of te beperken;
dit hoort bij de uitvoering van zijn taak op grond van de Wzd en;
een specifieke grondslag voor de informatieverstrekking in de wet ontbreekt.
Met het verstrekken van bovenstaande informatie aan het CIZ, doorbreekt de arts zijn beroepsgeheim. De geheimhoudingsplicht moet hier echter wijken omdat de wet (meer specifiek: artikel 18b of 18c Wzd) de arts tot gegevensverstrekking verplicht. Zie voor meer informatie de KNMG-richtlijn Omgaan met medische gegevens.
1 In het vervolg en de vervolgvragen wordt uitgegaan van de situatie waarin het een arts is die over de (medische) informatie beschikt.
Op deze vraag kan geen eenduidig antwoord worden gegeven. Dit hangt namelijk af van de omstandigheden van het geval. In artikel 22 lid 1 Wzd is vastgelegd welke personen/instanties zelfstandig een aanvraag voor een besluit tot opname bij het CIZ kunnen doen. Een arts van een cliënt die niet in een accommodatie is opgenomen, kan alleen zelfstandig een besluit tot opname en verblijf aanvragen indien hij Wzd-functionaris is én de cliënt een zorgplan heeft waarin onvrijwillige zorg is opgenomen. Is dat niet het geval, dan is de arts niet zelfstandig bevoegd een aanvraag te doen voor een besluit tot opname en verblijf. Hij kan wel aan de vertegenwoordiger van de cliënt of een familielid van de cliënt vragen of deze de aanvraag wil doen of de arts wil machtigen om de aanvraag te doen (zie voor meer informatie over het machtigen van een persoon/instantie de website van het CIZ).
Als deze situatie zich voordoet, zal de arts moeten bepalen of de weigering gezien moet worden als verzet van een vertegenwoordiger tegen de opname en verblijf in een accommodatie:
Als dat wel geval is, is de enige mogelijkheid om cliënt in een accommodatie op te laten nemen, een onvrijwillige opname (zie vraag 50 e.v.).
Als dat niet het geval is, kan de arts ervoor kiezen om de rechter te vragen een mentor voor de cliënt te benoemen (artikel 1:451 BW).1
1 Deze oplossing volgt uit de Handreiking ‘Wzd voor zorgaanbieders’ van ActiZ en VGN.
Nee, het is niet mogelijk het besluit van het CIZ rechtstreeks aan te vechten. Zo is het bijvoorbeeld niet mogelijk om tegen het besluit van het CIZ in bezwaar of beroep te gaan. Indien de cliënt of diens vertegenwoordiger zich niet kan vinden in het besluit van het CIZ én zich tegen de opname en verblijf gaat verzetten, zal voor die cliënt een RM of IBS moeten worden aangevraagd (zie hiervoor vraag 50 e.v.).
Het besluit tot opname en verblijf is géén onvrijwillige opname.1 Het besluit leidt dan ook niet tot een opname op een gesloten afdeling. Het legitimeert alleen de opname in een accommodatie. Dat betekent dat de cliënt, voor zover hij geen onvrijwillige zorg ontvangt die deze vrijheid beperkt, zich in principe vrijelijk moet kunnen bewegen en de accommodatie moet kunnen verlaten. Als wordt besloten om deze vrijheid te beperken door middel van onvrijwillige zorg en de cliënt zich daardoor gaat verzetten tegen de opname en het verblijf, zal het verblijf moeten worden omgezet in een onvrijwillige opname (zie vraag 50 e.v.).
1 Er wordt wel regelmatig gesproken van een ‘niet-vrijwillige’ opname. De toevoeging ‘onvrijwillig’ is echter voorbehouden aan de RM en de IBS.
Het besluit tot opname en verblijf kan op drie manieren eindigen. Allereerst zodra de aanspraak op opname en verblijf vervalt doordat het CIZ het indicatiebesluit heeft herzien of ingetrokken (artikel 22 lid 10 sub a Wzd).1
Ten tweede eindigt het besluit tot opname en verblijf als er een RM of IBS is afgegeven (omzetting, artikel 22 lid 10 sub b Wzd). In vraag 49 wordt toegelicht wanneer omzetting naar een RM of IBS aan de orde is. Ten derde eindigt het besluit tot opname en verblijf als de cliënt zijn bereidheid tot opname heeft uitgesproken (artikel 22 lid 10 sub c Wzd). In dat laatste geval informeert het CIZ de zorgaanbieder. Het CIZ kan de bij de zorg betrokken arts dan verzoeken een verklaring op te stellen omtrent de wilsbekwaamheid van de cliënt ter zake.
Let op: de regeling met betrekking tot verlof en ontslag uit de Wzd (artikel 47 en 48 Wzd) is niet van toepassing op het besluit tot opname en verblijf.
1 Het indicatiebesluit is het besluit waarin het CIZ heeft bepaald dat de cliënt aanspraak maakt op langdurige zorg in verband met zijn/haar PG of VH.
Een omzetting van een besluit tot opname en verblijf in een onvrijwillige opname (RM of IBS) is aan de orde op het moment dat de cliënt of diens vertegenwoordiger zich tegen de opname en het verblijf verzet.1 Daarnaast kan een omzetting ook aan de orde zijn als een cliënt zich op zodanige wijze tegen meerdere onderdelen van de zorgverlening verzet dat het leveren van cliëntgerichte zorg daardoor feitelijk niet meer mogelijk is. De opname wordt dan geacht ‘onvrijwillig’ te zijn. Dit is vastgelegd in artikel 21 lid 3 Wzd. Wanneer precies sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 21 lid 3 Wzd, is niet duidelijk, mogelijk wordt dit in de jurisprudentie nader verduidelijkt.
1 Voor een verdere toelichting op het begrip ‘verzet’, zie vraag 23.
Volgens de Wzd is er sprake van een onvrijwillig(e) opname en verblijf als een cliënt zich tegen de opname en het verblijf verzet of, als de cliënt wilsonbekwaam en/of minderjarig is, een vertegenwoordiger heeft die zich tegen de opname en het verblijf verzet.1
1 Dit is vastgelegd in artikel 24 lid 2 sub a en b Wzd en artikel 29 lid 3 Wzd. Voor een toelichting op het begrip ‘verzet’, zie vraag 23.
Een cliënt kan niet zomaar tegen zijn wil, of tegen de wil van zijn vertegenwoordiger in worden opgenomen. Dat kan alleen als voldaan wordt aan de eisen die de Wzd aan een onvrijwillige opname stelt. De Wzd bepaalt dat een onvrijwillige opname alleen mogelijk is als een rechterlijke machtiging (RM) of inbewaringstelling (IBS) is afgegeven. Voor de afgifte van een RM of IBS dient een procedure te worden doorlopen:
Voor de RM loopt deze procedure via het CIZ en vervolgens via de rechter (artikel 24-28 en 38-43 Wzd).
Voor de IBS via de burgemeester en vervolgens via het CIZ (artikel 29-37 Wzd).
De RM-procedure is de reguliere procedure en de IBS-procedure de spoedprocedure. Een IBS-procedure kan alleen worden gestart als de RM-procedure niet kan worden afgewacht.
In zowel de RM- als de IBS-procedure wordt getoetst of sprake is van ernstig nadeel veroorzaakt door het gedrag van de cliënt als gevolg van een PG of VH én of voldaan wordt aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Zo mag een onvrijwillige opname bijvoorbeeld niet plaatsvinden als er minder ingrijpende mogelijkheden zijn.
Mits aan de voorwaarden voor een onvrijwillige opname (RM of IBS) wordt voldaan, kunnen alle cliënten die onder het toepassingsbereik van de Wzd vallen, onvrijwillig worden opgenomen. Dit geldt dus ook voor minderjarige cliënten. Voor een cliënt jonger dan 12 jaar geldt dat een onvrijwillige opname alleen aan de orde is als (een van) de gezagdragende ouder(s) of voogd(en) zich tegen de opname en verblijf verzet(ten). Het verzet van de cliënt doet er in dat geval niet toe (zie ook vraag 22).
De rechterlijke machtiging (RM) is een besluit van de rechter waarmee een onvrijwillige opname kan worden bewerkstelligd of verlengd. De RM is de reguliere procedure voor een ‘onvrijwillige opname’, de inbewaringstelling (IBS) is de spoedprocedure en kan alleen worden gestart als een RM niet kan worden afgewacht (zie vraag 73).
Een voorlopige machtiging en een machtiging tot voorgezet verblijf die op grond van de Wet Bopz zijn afgegeven, worden sinds 1 januari 2020 aangemerkt als RM. Dit is vastgelegd in artikel 76 lid 2 Wzd. Het was dus niet nodig om voor deze cliënten een nieuwe machtiging aan te vragen. Wel is het belangrijk dat als voortzetting van de gedwongen opname na afloop van de geldigheidsduur van de Bopz-machtiging noodzakelijk is, een aansluitende RM wordt aangevraagd bij het CIZ. Tijdig houdt in: in de negende of achtste week voor het einde van de geldigheidsduur van de lopende machtiging (artikel 25, lid 3 Wzd).
Een RM kan worden aangevraagd vanuit de volgende situaties:
Cliënt verblijft buiten een accommodatie:
de cliënt woont thuis;
de cliënt woont in een locatie (niet zijnde een accommodatie) 1 ;
Cliënt verblijft in een accommodatie:
de cliënt is met een RM opgenomen, maar die RM moet worden verlengd;
de cliënt is met machtiging tot voortzetting van een IBS opgenomen;
de cliënt is met een besluit tot opname en verblijf opgenomen;
de cliënt is vrijwillig opgenomen.
De procedure verloopt voor elk van de bovenstaande situaties hetzelfde. Alleen de termijnen waarbinnen een aanvraag bij het CIZ moet worden gedaan, een verzoek bij de rechter moet worden ingediend en de rechter een besluit moet nemen, verschillen per situatie. Hier wordt in vraag 59, 60 en 63 verder op ingegaan.
1 Zie voor een toelichting op de begrippen ‘accommodatie’ en ‘locatie’ (niet-zijnde een accommodatie) vraag 4.
Als wordt geconstateerd dat een onvrijwillige opname (nog steeds) noodzakelijk is, zal de procedure voor een RM (opnieuw) moeten worden opgestart. De RM-procedure loopt eerst via het CIZ en vervolgens via de rechter: het CIZ fungeert als verzoeker bij de rechter. De rechter neemt het uiteindelijke besluit. Een RM-procedure begint met het doen van een schriftelijke aanvraag bij het CIZ om een RM-verzoek bij de rechter in te dienen (artikel 25 Wzd). Het CIZ bepaalt vervolgens of het dat ook daadwerkelijk doet (artikel 26 Wzd).
Niet iedereen kan bij het CIZ een schriftelijke aanvraag voor een RM doen. Artikel 25 lid 1 Wzd bepaalt dat de volgende personen/instanties een aanvraag kunnen doen:
a. de echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel;
b. de vertegenwoordiger;
c. elke meerderjarige bloedverwant in de rechte lijn of de zijlijn tot met de tweede graad en elke meerderjarige aanverwant tot en met de tweede graad;
d. de zorgaanbieder die de cliënt feitelijk zorg verleent, of
e. de Wzd-functionaris.
Bovengenoemde personen zijn zelfstandig bevoegdheid tot het doen van een aanvraag. Dat betekent dat de zorgaanbieder/Wzd-functionaris dus geen toestemming hoeft te vragen aan de cliënt of diens vertegenwoordiger.
Let op: een persoon/instantie die gerechtigd is om een aanvraag te doen, kan een niet-gerechtigde persoon/instantie wel machtigen om de aanvraag namens hem te doen. Hiervoor dient een machtigingsformulier te worden ondertekend. Zie voor meer informatie de website van het CIZ.
Voor het afgeven van een RM, moet de rechter kunnen beschikken over relevante (medische) informatie over de cliënt. De rechter ontvangt deze (medische) informatie van het CIZ. Het CIZ zal een gedeelte van deze informatie op zijn beurt weer moeten ontvangen van de aanvrager. Als de aanvrager zelf geen arts is, ontvangt het CIZ de (medische) informatie van de arts (of andere hulpverlener) die over die (medische) informatie beschikt.
(Medische) informatie t.b.v. verzoek aan de rechter
Het CIZ zal bij zijn verzoek aan de rechter op grond van artikel 26 lid 6 en 8 Wzd het volgende moeten verstrekken:
a. een document waaruit blijkt dat de cliënt onder het toepassingsbereik van de Wzd valt. Dus het indicatiebesluit dat op grond van artikel 3.2.3 van de Wet langdurige zorg door het CIZ is vastgesteld of de verklaring, bedoeld in artikel 1 lid 1 sub c Wzd (zie vraag 5)* ;
b. de aanvraag die bij het CIZ is gedaan;
c. een verklaring van een ter zake kundige arts die de cliënt met het oog op de RM kort tevoren heeft onderzocht, maar niet bij diens behandeling betrokken was*;
d. een onderbouwing van de gewenste geldigheidsduur van de RM.
In bepaalde gevallen is ook aanvullende documentatie vereist, namelijk bij:
minderjarige cliënten: een uittreksel uit het gezagsregister of een verklaring van de griffier van de rechtbank dat het register geen gegevens over de minderjarige bevat.
onder curatele gestelde cliënten: een uittreksel uit het curateleregister.
cliënten ten behoeve van wie mentorschap is ingesteld: een afschrift van de beschikking waarbij het mentorschap is ingesteld, alsmede van die waarbij een mentor is benoemd.
cliënten die al in een accommodatie verblijven: een afschrift van het zorgplan.
Om bovengenoemde informatie te kunnen verstrekken, moet het CIZ van de aanvrager in ieder geval (medische) informatie over de cliënt ontvangen alsmede de medische verklaring van een ter zake kundige, onafhankelijke arts die de cliënt kort van tevoren, in het kader van de RM, heeft onderzocht (en in bepaalde gevallen dus nog aanvullende documentatie). In het vervolg wordt ingegaan op het verstrekken van medische informatie aan het CIZ. In vraag 65 wordt ingegaan op de medische verklaring van de ter zake kundige, onafhankelijke arts.
(Medische) informatie t.b.v. aanvraag bij het CIZ
De medische informatie die aan het CIZ moet worden verstrekt, zijn:
de medische verklaring;
(indien aanwezig) het zorgplan én;
voor zover relevant voor het verzoek de informatie uit het medisch dossier van de cliënt.
De juridische grond voor het verstrekken van deze informatie is artikel 18b lid 1 van de Wzd. In dat artikel is opgenomen dat de zorgaanbieder (c.q. de arts die in dienst is van de zorgaanbieder) verplicht is om het CIZ inzicht te geven in het zorgplan (indien aanwezig) en het dossier (voor zover relevant voor het verzoek).
Als de (medische) informatie uit het zorgplan en dossier ontoereikend is, kan het CIZ de zorgaanbieder, c.q. de arts, vragen om aanvullende (medische) informatie te verstrekken op grond van de vangnetbepaling (artikel 18c lid 1 Wzd). Voordat de zorgaanbieder, c.q. de arts, op grond van artikel 18c lid 1 Wzd informatie verstrekt, moet wel zijn voldaan aan strikte voorwaarden. De zorgaanbieder, c.q. de arts, mag de informatie alleen verstrekken als:
dat strikt noodzakelijk is om ernstig nadeel te voorkomen of te beperken;
dit hoort bij de uitvoering van zijn taak op grond van de Wzd en;
een specifieke grondslag voor de informatieverstrekking in de wet ontbreekt.
Met het verstrekken van bovenstaande informatie aan het CIZ, doorbreekt de arts zijn beroepsgeheim. De geheimhoudingsplicht moet hier echter wijken omdat de wet (meer specifiek: artikel 18b of 18c Wzd) de arts tot gegevensverstrekking verplicht. Zie voor meer informatie de KNMG-richtlijn Omgaan met medische gegevens.
Het CIZ mag op grond van artikel 26 lid 1 Wzd ook gebruik maken van de informatie die aan haar is verstrekt voor de vaststelling van het recht op zorg, bedoeld in de artikelen 3.2.3 en 3.2.4 van de Wet langdurige zorg. Deze informatie kan bestaan uit gezondheidsgegevens.
* Let op: de verklaringen genoemd onder a en c hoeven niet noodzakelijkerwijs twee aparte documenten te zijn.
In twee gevallen moet de aanvraag voor een RM binnen een bepaalde termijn bij het CIZ worden ingediend, namelijk als de cliënt al in een accommodatie verblijft op grond van een onvrijwillige opname (RM of (machtiging tot voortzetting van de IBS):
RM: in de 9e of 8e week voor het einde van de geldigheidsduur.
Machtiging tot voortzetting van de IBS: voor het einde van de geldigheidsduur van deze machtiging.
Als het CIZ aannemelijk acht dat (opnieuw) aan de voorwaarden voor een RM wordt voldaan, zal het (opnieuw) bij de rechter een verzoek indienen. Dit dient in principe zo snel mogelijk te gebeuren, maar in ieder geval binnen de in de Wzd gestelde termijnen. De termijnen verschillen per situatie:
Als de cliënt is opgenomen met een machtiging tot voortzetting van de IBS: binnen 1 week na de dag van ontvangst van de aanvraag (artikel 26 lid 1 Wzd).
Alle andere situaties: binnen 3 weken na de dag van ontvangst van de aanvraag (artikel 26 lid 1 Wzd).
Voordat het CIZ een verzoek voor een RM bij de rechter indient, zal het zelf beoordelen of het aannemelijk is dat er (nog steeds) wordt voldaan aan de voorwaarden voor een RM. Dat betekent dat het CIZ (opnieuw) toetst of het aannemelijk is dat:
de cliënt zich (nog steeds) tegen de opname en het verblijf verzet of, als de cliënt wilsonbekwaam en/of minderjarig is, de vertegenwoordiger zich (nog steeds) tegen de opname en het verblijf verzet (artikel 24 lid 2 Wzd);
er voldaan wordt aan de voorwaarden uit artikel 24 lid 3 Wzd, te weten:
a. het gedrag van een cliënt als gevolg van zijn psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap, dan wel als gevolg van een daarmee gepaard gaande psychische stoornis of een combinatie daarvan, leidt (nog steeds) tot ernstig nadeel 1;
b. de opname en het verblijf (of de voortzetting van het verblijf) is (nog steeds) noodzakelijk om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden;
c. de opname en het verblijf (of de voortzetting van het verblijf) is (nog steeds) geschikt om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden, en
d. er zijn (nog steeds) geen minder ingrijpende mogelijkheden om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden.
De toets die het CIZ verricht is ‘marginaal’. Dat wil zeggen dat het CIZ de aanvraag op hoofdlijnen toetst. Het CIZ is dus niet alleen maar een ‘doorgeefluik’. Wanneer bijvoorbeeld overduidelijk geen sprake (meer) is van ernstig nadeel, kan het CIZ besluiten geen verzoek bij de rechtbank te doen. Hoewel het CIZ een belangrijke rol speelt in de RM-procedure, blijft het aan de rechter om een integrale beoordeling te doen.
Als het CIZ besluit geen verzoek te doen, moet het de aanvrager hierover informeren (artikel 26 lid 4 Wzd). Als de cliënt bij een zorgaanbieder verblijft, moet het CIZ naast de aanvrager ook die zorgaanbieder informeren (artikel 26 lid 5 Wzd).
Als het CIZ tijdens de beoordeling vaststelt dat de cliënt geen PG of VH heeft, maar een aandoening of stoornis die onder de Wet verplichte ggz (Wvggz) valt, zendt het de aanvraag door naar de officier van justitie (artikel 28 lid 1 Wzd). Hetzelfde geldt voor de situatie waarin de cliënt naast de PG of VH een aandoening of stoornis heeft waarvoor de Wvggz aangewezen is en die aandoening of stoornis voorliggend is (artikel 28 lid 2 Wzd).
Sinds de inwerkingtreding van de Reparatiewet op 6 november 2021 kan het CIZ de rechter ook verzoeken om een RM af te geven ten aanzien van een persoon met een psychische stoornis. De rechter kan de psychische stoornis van die persoon ook gelijkstellen met een psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap, zodat aan die persoon tijdens de opname zo nodig onvrijwillige zorg kan worden verleend. Dit is opgenomen in artikel 24, lid 4 Wzd. Om een RM af te kunnen geven, heeft de rechter een verklaring van een ter zake kundige arts nodig waarin is geoordeeld dat sprake is van een psychische stoornis:
a. die dezelfde gedragsproblemen of regieverlies als een psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap kan veroorzaken;
b. waarbij de benodigde zorg in verband met deze gedragsproblemen of regieverlies vergelijkbaar is met de zorg die nodig is bij een psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap; en
c. waarbij deze gedragsproblemen kunnen of dit regieverlies kan leiden tot ernstig nadeel.
De wetgever heeft deze mogelijkheid in de Wzd opgenomen omdat in de praktijk blijkt dat cliënten met een psychische stoornis soms het meest gebaat zijn bij zorg die wordt verleend in een accommodatie waar de Wzd van toepassing is.
1 Belangrijk: het ernstig nadeel hoeft zich nog niet te hebben verwezenlijkt, het kan ook gaan om dreigend ernstig nadeel. Wel moet er een reëel kans op verwezenlijking zijn als er niet door middel van een RM wordt ingegrepen.
Voordat de rechter een besluit neemt op het verzoek van het CIZ, zal hij de cliënt moeten horen, ook als die minderjarig is, onder curatele staat of een mentor heeft. Het horen wordt alleen achterwege gelaten als de rechter vaststelt dat de cliënt daar niet toe bereid of in staat is. Horen vindt in principe plaats in de rechtbank. Als de cliënt niet in staat is om naar de rechtbank te komen, gaat de rechter echter (samen met de griffier) naar de verblijfplaats van de cliënt om hem/haar daar te horen (artikel 38 lid 1 Wzd).1 De cliënt krijgt bijstand van een door de rechter toegevoegde advocaat, tenzij hij dat niet wil (artikel 38 lid 3 Wzd).
Gedurende zijn onderzoek, kan de rechter zich door verschillende partijen laten informeren (artikel 38 lid 4 en 5). Zo mogelijk laat hij zich informeren door:
a. degene die de aanvraag bij het CIZ heeft ingediend;
b. de vertegenwoordiger;
c. degene door wie de cliënt feitelijk wordt verzorgd;
d. de zorgverantwoordelijke, en
e. de arts die de medische verklaring heeft afgelegd.2
Daarnaast kan de rechter zich laten informeren door een persoon of instantie die gerechtigd is een aanvraag in te dienen, ook als deze zelf de aanvraag niet heeft gedaan (artikel 38 lid 5 Wzd).
De rechter kan gedurende de procedure ook een deskundigenonderzoek laten uitvoeren. De regels omtrent dat deskundigenonderzoek zijn vastgelegd in artikel 38 lid 6 Wzd. Als de rechter door een van de bovengenoemde partijen wordt geïnformeerd terwijl de cliënt hier niet bij aanwezig is, wordt de cliënt later over de zakelijke inhoud van de verstrekte informatie op de hoogte gesteld (artikel 38 lid 8 Wzd).
Zoals eerder vermeldt, wordt een RM wordt pas afgegeven als de rechter van oordeel is dat:
de cliënt zich (nog steeds) tegen de opname en het verblijf verzet of, als de cliënt wilsonbekwaam en/of minderjarig is, de vertegenwoordiger zich (nog steeds) tegen de opname en het verblijf verzet (artikel 24 lid 2 Wzd);
(nog steeds) voldaan wordt aan de voorwaarden uit artikel 24 lid 3 Wzd te weten:
a. het gedrag van een cliënt als gevolg van zijn psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap, dan wel als gevolg van een daarmee gepaard gaande psychische stoornis of een combinatie daarvan, leidt (nog steeds) tot ernstig nadeel;
b. de opname en het verblijf (of de voortzetting van het verblijf) (nog steeds) is noodzakelijk om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden;
c. de opname en het verblijf (of de voortzetting van het verblijf) is (nog steeds) geschikt om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden, en
d. er zijn (nog steeds) geen minder ingrijpende mogelijkheden om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden.
Sinds de inwerkingtreding van de Reparatiewet op 6 november 2021 kan het CIZ de rechter ook verzoeken om een RM af te geven ten aanzien van een persoon met een psychische stoornis. De rechter kan de psychische stoornis van die persoon ook gelijkstellen met een psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap, zodat aan die persoon tijdens de opname zo nodig onvrijwillige zorg kan worden verleend. Dit is opgenomen in artikel 24, lid 4 Wzd.
Om het bovenstaande te kunnen doen, moet de rechter beschikken over een verklaring van een ter zake kundige arts waarin is geoordeeld dat sprake is van een psychische stoornis:
a. die dezelfde gedragsproblemen of regieverlies als een psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap kan veroorzaken;
b. waarbij de benodigde zorg in verband met deze gedragsproblemen of regieverlies vergelijkbaar is met de zorg die nodig is bij een psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap; en
c. waarbij deze gedragsproblemen kunnen of dit regieverlies kan leiden tot ernstig nadeel.
De wetgever heeft deze mogelijkheid in de Wzd opgenomen omdat in de praktijk blijkt dat cliënten met een psychische stoornis soms het meest gebaat zijn bij zorg die wordt verleend in een accommodatie waar de Wzd van toepassing is.
1 Vanwege de COVID-19-uitbraak zijn ook in de rechtspraak voorzorgsmaatregelen getroffen om een verdere verspreiding van het virus te voorkomen. Zo vinden bepaalde zittingen online plaats. Zie voor de meest actuele informatie de website van de Rechtspraak.
2 Artikel 38 lid 4 Wzd
De rechter beslist zo spoedig mogelijk op het verzoek. Indien het een verzoek betreft van een cliënt die al in een accommodatie verblijft, beslist de rechter binnen 6 weken, te rekenen vanaf de datum waarop het verzoek is ingediend. Indien het een verzoek betreft van een cliënt die op grond van een IBS in een accommodatie verblijft, beslist de rechter binnen 3 werkdagen, te rekenen vanaf de dag na het indienen van het verzoek door het CIZ (artikel 39 lid 1 Wzd). De rechter moet zijn beslissing omtrent het wel/niet afgeven van de RM goed motiveren (artikel 39 lid 2 en 3 Wzd).
De griffier van de rechtbank stuurt een afschrift van de beschikking, indien van toepassing, aan: de cliënt, zijn advocaat, de ouders die het gezag uitoefenen, de echtgenoot of andere levensgezel, degene die de cliënt verzorgt, de vertegenwoordiger, de aanvrager, het CIZ, de eventuele zorgaanbieder en Wzd-functionaris (artikel 41 Wzd lid 1). Als de rechter geen RM afgeeft, stuurt de griffier een afschrift aan de betrokken arts. Ook de medische verklaring van de onafhankelijke arts wordt dan meegestuurd (artikel 41 lid 2 Wzd).
De maximale geldigheidsduur van een RM is afhankelijk van het gegeven of cliënt al op grond van een RM in een accommodatie verblijft:
Als de cliënt voor het eerst op grond van een RM in een accommodatie wordt opgenomen, duurt de RM maximaal zes maanden (artikel 39 lid 4 Wzd).
Als voor de cliënt voor een tweede maal een RM wordt afgegeven, is de maximale geldigheidsduur afhankelijk van de toestand van de cliënt:
Voor cliënten met een VH duurt de RM dan maximaal 2 jaar.
Voor cliënten met PG duurt de RM dan maximaal 5 jaar.
Op bovengenoemd onderscheid bestaat een uitzondering: voor cliënten waarvan duidelijk is dat hun situatie niet zal wijzigen, geldt voor de verlenging een maximale geldigheidsduur van 5 jaar (artikel 39 lid 5 en 6 Wzd).
Als voor de cliënt voor een derde, of elke daaropvolgende, keer een RM wordt afgegeven, duurt deze steeds maximaal 5 jaar (artikel 39 lid 5 Wzd).
Let op: een RM kan niet meer ten uitvoer worden gelegd als er meer dan 4 weken zijn verlopen na de dagtekening van de beschikking (artikel 39 lid 7 Wzd).
Zoals kort toegelicht in vraag 58, moet de medische verklaring ten behoeve van het verzoek voor (de verlenging van de) RM worden verstrekt door een ter zake kundige en onafhankelijke arts die de cliënt, met het oog op de RM, kort van tevoren heeft onderzocht (dit volgt uit artikel 26 lid 6 sub d Wzd).
Let op: de verklarend arts moet het onderzoek zelf verrichten. Het is onvoldoende als hij het onderzoek laat verrichten door een arts-assistent, huisarts of indicatiesteller en vervolgens de verklaring tekent.
‘Ter zake deskundig’ zijn in ieder geval:
‘Onafhankelijk’ betekent dat de verklarend arts in het jaar voor het afgeven van de verklaring niet bij de behandeling betrokken mag zijn geweest én dat de arts onafhankelijk functioneert ten opzichte van de zorgaanbieder.
Oftewel: de verklarend arts mag één jaar voor het afgeven van de verklaring geen zorg aan de cliënt hebben verleend.1
1 Deze uitleg van de term ‘onafhankelijk’ volgt uit het inmiddels inwerking getreden wetsvoorstel tot wijziging van de Wvggz en de Wzd d.d. 11 mei 2020.
Er zijn cliënten die naast een VH of PG ook een psychische stoornis hebben. Die cliënten vallen mogelijk ook onder het toepassingsbereik van de Wvggz. Als een (verklarend) arts geconfronteerd wordt met een cliënt met multi-problematiek, zal hij moeten bepalen welke wet het beste op die cliënt kan worden toegepast: de Wzd of de Wvggz. Om dit te kunnen bepalen, zal de (verklarend) arts moeten beoordelen welke handicap/aandoening/stoornis ‘voorliggend’ is. Dit betekent dat de arts in kwestie zal moeten bepalen welke handicap/aandoening/stoornis op het moment van de beoordeling op de voorgrond staat en daarmee tot een specifieke zorgbehoefte leidt.
Een belangrijke factor die de arts in zijn keuze moet meewegen, is de continuïteit van zorg in een vertrouwde omgeving. Bijvoorbeeld: een cliënt met een verstandelijke beperking, die onder de Wzd valt, maar daarnaast ook een psychische stoornis heeft of ontwikkelt, kan in principe onder de Wzd blijven zolang de psychische stoornis niet voorliggend wordt en de zorgaanbieder zichzelf in staat acht om kwalitatief goede zorg te kunnen geven.
Het antwoord op de vraag welke problematiek van de cliënt op het moment van beoordeling op de voorgrond staat en daarmee diens actuele zorgbehoefte bepaalt, dient te berusten op een vaststelling door een ter zake kundige arts. Dat betekent, afhankelijk van de problematiek, een AVG, SO of psychiater.
Als een (verklarend) AVG of SO twijfelt of een cliënt ‘thuishoort’ onder de Wzd of de Wvggz, kan deze besluiten een psychiater te raadplegen. Als blijkt dat een psychische stoornis voorliggend is en de cliënt onvrijwillig moet worden opgenomen op grond van de Wvggz, zal de medische verklaring moeten worden opgesteld door een psychiater.
Het bovenstaande is bevestigd in een arrest van de Hoge Raad d.d. 10 juli 2020 (ECLI:NL:HR:2020:127).
Artikel 27 Wzd stelt een aantal voorwaarden aan de medische verklaring. Zo moet eruit blijken dat er sprake is van ernstig nadeel en dat er wordt voldaan aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid (lid 1). De verklaring moet bovendien inzicht geven in de actuele situatie van de cliënt en dient goed gemotiveerd te worden (lid 2) Ook moet de verklarend arts voorafgaand aan het opstellen van de verklaring overleggen met de (arts in dienst van de) zorgaanbieder aan wie cliënt zorg verleent of, als deze ontbreekt, met diens huisarts (lid 3).
De Wzd verplicht de onafhankelijk arts tot overleg met de (arts in dienst van de) zorgaanbieder of de huisarts alvorens hij de medische verklaring opstelt. Dit veronderstelt dat de (huis)arts medische informatie over zijn cliënt prijsgeeft aan de verklarende arts. Als de (huis)arts dit doet, doorbreekt hij zijn beroepsgeheim. In de Wzd is geen grondslag opgenomen die deze doorbreking door de (huis)arts rechtvaardigt. De Wzd bevat bijvoorbeeld geen wettelijke plicht tot informatieverstrekking aan de verklarende arts.
Bovenstaande betekent strikt genomen dat de (huis)arts geen informatie mag verstrekken, tenzij hij hiervoor toestemming heeft van zijn cliënt of – in geval van wilsonbekwaamheid – van diens wettelijk vertegenwoordiger. Geeft de patiënt of zijn wettelijk vertegenwoordiger geen toestemming voor de informatieverstrekking, dan mag de (huis)arts de informatie wel verstrekken als hij meent dat er sprake is van een ‘conflict van plichten’. Als er ernstig nadeel dreigt, zal van een conflict van plichten zeker sprake kunnen zijn.
Zie voor meer informatie de KNMG-richtlijn Omgaan met medische gegevens van de KNMG.
Ja, in sommige gevallen kan een arts worden verplicht om in de rechtbank te verschijnen, namelijk als:
hij degene was die de RM heeft aangevraagd of;
hij de ter zake kundige arts is die de medische verklaring heeft opgesteld.
Dit volgt uit artikel 38 lid 7 Wzd.
Als de rechter tijdens de procedure tot de conclusie komt dat er geen RM had moeten worden aangevraagd, maar een zorgmachtiging, kan hij op grond van artikel 38 lid 10 Wzd het verzoek behandelen als een verzoek voor een zorgmachtiging. De rechter zal het CIZ en de officier van justitie hiervan op de hoogte moeten stellen. Zo nodig, kan de behandeling van de zaak op een later tijdstip plaatsvinden.
Tegen de beschikking staat geen hoger beroep open. Wel kan er bij de Hoge Raad in cassatie worden gegaan. Als een van de partijen in cassatie gaat, hoeft de uitkomst van die procedure niet te worden afgewacht. Als een RM is verleend, kan de cliënt in de tussentijd op grond van die RM in een accommodatie worden opgenomen.
De Wzd legt niet vast wie verantwoordelijk is voor de tenuitvoerlegging van de RM. Anders dan bij de IBS, hebben zorgaanbieders bij een RM geen opnameplicht. Zij kunnen een cliënt alleen onvrijwillig opnemen als zij over een afschrift van de RM beschikken. Anders dan bij de IBS regelt de Wzd voor de RM niet dat de politie kan worden ingezet om de cliënt naar de accommodatie te vervoeren als hij daar niet aan wil meewerken. Als daar gronden voor zijn, zal moeten worden uitgeweken naar de IBS.
Let op: een RM moet binnen vier weken na dagtekening van de rechterlijke beslissing ten uitvoer worden gelegd door middel van opname. Anders verliest zij haar geldigheid. Dreigt dat – bijvoorbeeld door plaatsgebrek - te gebeuren, dan zal zeker moeten worden overwogen via een IBS een opname af te (laten) dwingen zie vraag 73).
Een inbewaringstelling (IBS) is een besluit van de burgemeester op grond waarvan een persoon onvrijwillig kan worden opgenomen in een accommodatie. Een IBS wordt afgegeven door de burgemeester van de gemeente waarin betrokkene zich bevindt. De IBS is bedoeld voor spoedsituaties, dus als sprake is van zó onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, dat de procedure ter verkrijging van een RM niet kan worden afgewacht.
In de Wzd is niet geregeld wie een IBS kan aanvragen. Iedereen kan het dus doen. In de praktijk zijn het vaak naasten, de huisarts of de zorgaanbieder van wie de betrokkene zorg ontvangt of waar de betrokkene verblijft, die een IBS aanvragen. Ook de politie kan een IBS aanvragen.
Voordat een IBS kan worden afgegeven, moet eerst een ter zake kundige arts (afhankelijk van de problematiek een arts verstandelijk gehandicapten, een specialist ouderengeneeskunde of een psychiater) een medische verklaring afgeven waaruit blijkt dat;
de betrokkene of diens vertegenwoordiger(s) zich verzet(ten) tegen opname of verblijf;
het ernstig nadeel onmiddellijk dreigend is;
het ernstig vermoeden bestaat dat dit ernstig nadeel veroorzaakt wordt door het gedrag van de persoon als gevolg van een psychogeriatrische aandoening, verstandelijke beperking, een daarmee gepaard gaande psychische stoornis of een combinatie daarvan;
de IBS noodzakelijk en geschikt is om het ernstig nadeel af te wenden of te voorkomen; en
er geen minder ingrijpende alternatieven zijn om het ernstige nadeel af te wenden.1
1 Artikel 29 lid 2 en 3 Wzd.
Voordat een IBS wordt afgegeven, moet door een onafhankelijke en ter zake kundige arts een medische verklaring worden opgesteld (dit volgt uit artikel 30 Wzd).
Let op: de verklarend arts moet het onderzoek zelf verrichten. Het is onvoldoende als hij het onderzoek laat verrichten door een arts-assistent, huisarts of indicatiesteller en vervolgens de verklaring tekent.
‘Ter zake deskundig’ zijn in ieder geval:
‘Onafhankelijk’ betekent dat de verklarend arts in het jaar voor het afgeven van de verklaring niet bij de behandeling betrokken mag zijn geweest én dat de arts onafhankelijk functioneert ten opzichte van de zorgaanbieder.
Oftewel: de verklarend arts mag één jaar voor het afgeven van de verklaring geen zorg aan de cliënt hebben verleend.1
1 Deze uitleg van de term ‘onafhankelijk’ volgt uit het inmiddels inwerking getreden wetsvoorstel tot wijziging van de Wvggz en de Wzd d.d. 11 mei 2020.
De verklarend arts moet de betrokkene zo mogelijk tevoren onderzoeken én hij moet overleggen met de zorgaanbieder die de betrokkene onder behandeling heeft of - als die ontbreekt - met de huisarts van de betrokkene. Laatstgenoemden mogen strikt genomen alleen met toestemming van betrokkene relevante informatie aan de verklarend arts verstrekken. Dit mag echter ook in een ‘conflict van plichten’, waarvan bij onmiddellijk dreigend ernstig nadeel zeker sprake kan zijn.
De burgemeester verstrekt een kopie van de IBS aan de cliënt en zijn vertegenwoordiger en gaat binnen 24 uur na afgifte van de IBS over tot de onvrijwillige opname. Dit doet hij door opdracht aan de politie te geven om cliënt naar de accommodatie over te brengen. De politie mag daartoe elke plaats – ook een woning – betreden, cliënt fouilleren en hem/haar gevaarlijke voorwerpen ontnemen. Die worden bij opname aan de accommodatie afgegeven om in bewaring te nemen. De politie laat zich in deze taak bijstaan door een of meer hulpverleners met kennis van de zorg voor mensen met een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke beperking. Verder informeert de burgemeester zo spoedig mogelijk na afgifte van de IBS het CIZ en de IGJ, en ook de ouders die het gezag hebben, de echtgenoot, geregistreerd partner, levensgezel of verzorger en de vertegenwoordiger van de cliënt. De burgemeester moet de zorgaanbieder die de cliënt opneemt een afschrift van de beschikking en de medische verklaring verstrekken. Het voorgaande volgt uit artikel 29, 33 35 en 36 Wzd.
Ja dat kan. Anders dan aan een RM, is aan een IBS een opnameplicht verbonden: als cliënt binnen 24 uur na afgifte van de IBS nog niet in een daarvoor in aanmerking komende accommodatie is opgenomen, kan de burgemeester in overleg met de IGJ één van die accommodaties bevelen de cliënt op te nemen (artikel 34 Wzd).
Een IBS duurt maximaal 3 dagen, tenzij:
Het CIZ doet een verzoek voor het verlenen van een machtiging tot voorzetting van de IBS als het van oordeel is dat nog steeds aan de voorwaarden voor een IBS (zie vraag 75) is voldaan. Als de rechter de machtiging afgeeft, heeft deze een geldigheidsduur van maximaal 6 weken na dagtekening. Is onvrijwillige opneming ook daarna nog nodig, dan moet voor het einde van deze termijn een RM worden aangevraagd (zie artikel 25 lid 3 Wzd).
1 Dit is vastgelegd in artikel 29 lid 4 Wzd.
2 Dit is vastgelegd in artikel 29 lid 5 Wzd.
3 Dit is vastgelegd in artikel 29 lid 5 Wzd. Zie voor meer informatie over het besluit tot opname en verblijf vraag 41 e.v.
De Wzd kent een uitgebreide regeling voor verlof en ontslag uit de accommodatie, welke is opgenomen in artikel 47. De verlof- en ontslagregeling geldt niet voor cliënten die op grond van een besluit tot opname en verblijf van het CIZ (art. 21 Wzd) zijn opgenomen. De regelingen worden hieronder aan de hand van enkele vragen kort besproken. Voor meer informatie verwijzen wij u naar de Handreiking ‘Wzd voor zorgaanbieders’ van ActiZ en VGN.
Tijdens een IBS of RM kan de zorgaanbieder van de accommodatie waar de cliënt verblijft, op eigen initiatief óf op verzoek van de cliënt of diens vertegenwoordiger, verlof verlenen.
Voor verlof is de schriftelijke toestemming van de Wzd-functionaris nodig. Verlof kan alleen worden verleend voor zover en zolang het verantwoord wordt geacht dat de cliënt buiten de accommodatie verblijft. Aan verlof kunnen voorwaarden en beperkingen worden verbonden betreffende de zorg of het gedrag van de cliënt voor zover dat samenhangt met ernstig nadeel door de aandoening of beperking of een daarmee gepaard gaande stoornis.
De zorgaanbieder kan een cliënt ontslag uit de accommodatie verlenen. Dit kan hij op eigen initiatief doen, of op een verzoek van de cliënt of diens vertegenwoordiger. Ontslag is toegestaan als:
1. het verblijf niet langer noodzakelijk is om ernstig nadeel als gevolg van het gedrag van de cliënt als gevolg van zijn PG of VH dan wel de daarmee gepaard gaande psychische stoornis te voorkomen of af te wenden; of
2. de geldigheidsduur van de RM, dan wel van de (machtiging tot voortzetting van de) inbewaringstelling is verstreken en voor het einde van de termijn geen verzoek is gedaan tot het verlenen van een aansluitende machtiging. In dat laatste geval verleent de zorgaanbieder ontslag zodra op het verzoek afwijzend is beslist of de termijn voor het geven van een beslissing is verstreken.
Voor ontslagbeslissingen gelden dezelfde mogelijkheden en zorgvuldigheidsregels als voor verlof (zie vraag 79) met dien verstande dat:
voorafgaand aan ontslag van een persoon die wegens ernstig nadeel voor een ander onvrijwillig werd opgenomen, er ook een medische verklaring van een onafhankelijk arts moet liggen over het voorgenomen ontslag en over de actuele gezondheidstoestand van de betrokkene
er zo nodig en mogelijk tevoren overlegd wordt met naastbetrokkenen (familie en zorgaanbieders)
een onvoorwaardelijk ontslag, niet meer kan worden ingetrokken.
De Wzd kent een bijzondere klachtenprocedure voor een aantal bijzondere klachten die verband houden met onvrijwillige zorg, verlof en ontslag. De regeling is bedoeld om de rechtspositie van de cliënt te versterken en bestaat naast de klachtenregeling die zorgaanbieders op grond van de Wkkgz behoren te hebben. Iedere zorgaanbieder die de Wzd uitvoert, moet zich aansluiten bij een externe, onpartijdige Wzd-klachtencommissie, ingesteld door één of meer representatief te achten organisaties van zowel cliënten als zorgaanbieders. Cliënten, hun vertegenwoordiger(s) en hun naasten kunnen bij deze commissie terecht met zeven soorten klachten:
Een beslissing over de wilsbekwaamheid van de cliënt
Beslissingen over verlof en ontslag
Het opnemen van onvrijwillige zorg in het zorgplan en het opnemen van regelingen in het zorgplan over de instemming met, en het informeren van de cliënt en zijn vertegenwoordiger over, onvrijwillige zorg door de zorgverantwoordelijke
Het uitvoeren van onvrijwillige zorg
Zorg in onvoorziene situaties
Het bijhouden van het dossier van de cliënt
Het nakomen van een verplichting of beslissing van de Wzd-functionaris
De klachtencommissie moet uit tenminste 3 onafhankelijke leden bestaan. De Wzd bevat diverse bepalingen die borgen dat de commissie zó is samengesteld dat een zorgvuldige en deskundige beslissing op de klacht mogelijk is. Zo moet in elk geval een jurist in de commissie zitten en - afhankelijk van de aandoening van de cliënt - ook een SO, AVG, gz-psycholoog of orthopedagoog-generalist.
Verder moet de klachtencommissie een reglement opstellen. Dat reglement moet in elk geval waarborgen dat:
degene tegen wiens besluit de klacht zich richt niet deelneemt aan de behandeling ervan;
klager en aangeklaagde kunnen worden gehoord;
horen plaatsvindt op een voor de cliënt eenvoudig bereikbare plaats;
klager en aangeklaagde zich kunnen laten bijstaan;
de privacy van betrokkenen zoveel mogelijk wordt geborgd.
De commissie kan beslissingen waartegen de klacht zich richt ‘hangende de klachtenprocedure’ schorsen. Na ontvangst van de klacht moet de commissie binnen 14 dagen beslissen als het een kwestie betreft die nog gevolgen heeft en anders binnen 4 weken. De beslissing moet schriftelijk zijn en gemotiveerd worden. De beslissing van de klachtencommissie kan het volgende inhouden:
onbevoegdheid van de commissie
niet-ontvankelijkheid van de klacht
gegrondheid van de klacht
ongegrondheid van de klacht
Verklaart de commissie de klacht gegrond, dan kan zij het besluit waartegen de klacht zich richtte vernietigen en de zorgaanbieder onder termijnstelling een opdracht geven om een nieuwe beslissing te nemen of een andere handeling te verrichten. De uitspraak van de commissie wordt gestuurd naar de: klager, cliënt, vertegenwoordiger, advocaat, zorgaanbieder, zorgverantwoordelijke, degene op wiens besluit de klacht betrekking heeft en de IGJ. De beslissingen van de klachtencommissie worden – geanonimiseerd – openbaar gemaakt.
Jazeker. Niet alleen de klager, de vertegenwoordiger, de cliënt of een nabestaande, maar ook de zorgaanbieder en degene op wie de klacht betrekking heeft, kunnen binnen 6 weken na de beslissing van de klachtencommissie bij de rechtbank een verzoekschrift indienen om een rechterlijk oordeel over het besluit van de Wzd-klachtencommissie. Ook bij niet tijdig beslissen op de klacht kan beroep worden ingesteld. De rechter zal in elk geval de verzoeker, de cliënt, de vertegenwoordiger, de zorgaanbieder, degene op wie de klacht betrekking heeft en de zorgverantwoordelijke aanbieden om te worden gehoord. Hij kan ook anderen horen. Ook kan hij deskundigenonderzoek bevelen of getuigen oproepen. Is de cliënt de verzoeker, dan krijgt hij een gratis advocaat toegevoegd.
De rechter kan dezelfde soort beslissingen op een klacht nemen als de klachtencommissie (zie vraag 83). Daarnaast kan hij de zorgaanbieder een dwangsom opleggen. De zorgaanbieder moet die dwangsom dan aan de cliënt betalen voor elke dag dat niet aan de rechterlijke beslissing wordt voldaan.
Ja dat kan. De cliënt, de vertegenwoordiger of een nabestaande die een klacht indient, kan tegelijkertijd (bij de klachtencommissie en bij de rechter) om schadevergoeding vragen. De Wzd-klachtencommissie en de rechter kunnen ook op eigen initiatief een schadevergoeding toekennen. Degene die om schadevergoeding vraagt, zal wel goed moeten onderbouwen welke schade (materieel en/of immaterieel) is geleden en wat de omvang ervan is.
Jazeker, de Wzd kent uitvoerige mogelijkheden om bij de rechter om schadevergoeding te vragen voor schade door het niet-naleven van de Wzd door bij de Wzd betrokken personen en instanties. Zo kunnen cliënt en vertegenwoordiger schadevergoeding vragen als de burgemeester de regels over een IBS niet heeft nageleefd, als de procedure voor onvoorziene onvrijwillige zorg niet is nageleefd (zie vraag 26) of als de zorgverantwoordelijke, de Wzd-functionaris, de officier van justitie of de rechter de Wzd niet in acht heeft genomen.
De cvp draagt bij aan de bescherming van de rechtspositie van de cliënt. Iedere cliënt onder de reikwijdte van de wet kan een beroep doen op de cvp, bij vrijwillige en onvrijwillige zorg, in of buiten een locatie en accommodatie. Deze cvp heeft de taak om cliënten en/of diens vertegenwoordiger informatie en bijstand te verlenen in aangelegenheden die samenhangen met het verlenen van onvrijwillige zorg, zijn opname en verblijf in een accommodatie of het doorlopen van de klachtenprocedure. De cliënt kan de cvp hierom kosteloos verzoeken. Daarnaast meldt de cvp signalen over tekortkomingen in de structuur of de uitvoering van onvrijwillige zorg of onvrijwillige opname en verblijf, voor zover deze afbreuk doen aan de rechten van cliënten, aan de IGJ.
De cvp werkt volgens het ‘Kwaliteitskader cliëntenvertrouwenspersoon in de Wet zorg en dwang’, ontwikkeld door Raad op Maat en de Beroepsvereniging Vertrouwenspersonen Zorg (BeVeZo) in afstemming met veldpartijen.
Aan de basis van het cvp-werk staan 8 kernbegrippen die de kwaliteit van de functie bepalen. De cvp:
werkt onafhankelijk van de zorgaanbieder.
is partijdig aan de cliënt of vertegenwoordiger.
werkt laagdrempelig en is goed beschikbaar en bereikbaar.
is een procesondersteuner.
werkt vertrouwelijk en heeft geheimhoudingsplicht.
is deskundig.
komt overal waar hij cliënten en vertegenwoordigers kan ontmoeten.
geeft signalen af als de rechten van cliënten in het geding zijn.
De inkoop van het cvp-werk verloopt via het zorgkantoor. Er zijn vier aanbieders gecontracteerd, onderverdeeld op regio in het land. Om de kwaliteit van de cvp te waarborgen en monitoren is de Landelijke Faciliteit CVP opgericht, gefinancierd door VWS. De Landelijke Faciliteit CVP heeft als doel het uniformeren, bevorderen en borgen van de kwaliteit van het cvp-werk op landelijk niveau. Dit onder andere door het opzetten van een kwaliteitsregister waarin iedere cvp zich moet registreren. Opgedane kennis en ervaringen worden beschikbaar gesteld aan aanbieders van vertrouwenswerk. Deze aanpak garandeert een uniforme en eenduidige interpretatie van de Wzd voor de werkzaamheden van de cvp in Nederland.
Op de site www.stichtinglandelijkefaciliteit-cvp.nl staat meer informatie over de werkzaamheden van de cvp en een link naar de cvp-aanbieders per regio.
Het antwoord op deze vraag is onder andere afhankelijk van de juridische titel op basis waarvan de cliënt in de accommodatie verblijft. Oftewel op vrijwillige basis of op basis van artikel 21 Wzd, een RM of een IBS. Ook andere factoren spelen een rol, bijvoorbeeld de zorgbehoefte van de cliënt. Hieronder wordt per opnametitel ingegaan op de vraag of een (besmette) cliënt, al dan niet op verzoek van de vertegenwoordiger, de accommodatie kan verlaten en zo ja, aan welke zorgvuldigheidseisen dan moet worden voldaan.
Cliënten met een IBS of RM
Een (besmette) cliënt die op basis van een RM of IBS in een accommodatie is opgenomen, mag die accommodatie niet verlaten tenzij:
de looptijd van de RM of IBS is geëindigd (zie vraag 65 en 81); of
er ontslag heeft plaatsgevonden (vraag 83).
Ook is het mogelijk om tijdelijk elders te verblijven, namelijk als er verlof is gegeven (zie vraag 82).
Cliënten met een artikel-21-Wzd-status
Als een (besmette) cliënt die op grond van artikel 21 Wzd is opgenomen de accommodatie wil verlaten en/of zijn vertegenwoordiger hem daaruit wil meenemen, is er sprake van verzet tegen het verblijf. Omdat artikel 21 Wzd géén onvrijwillige opname legitimeert, mag een cliënt de accommodatie in principe verlaten of mag een vertegenwoordiger een de cliënt in principe meenemen naar een andere plek, bijvoorbeeld bij hemzelf thuis (zie vraag 47).
Een vertrek uit de accommodatie kan alleen worden voorkomen door een onvrijwillige opname (een RM of IBS) aan te vragen. Dat kan alleen als sprake is van ernstig nadeel (veroorzaakt door het gedrag van de cliënt als gevolg van een PG of VH) én als voldaan wordt aan de vereisten van doelmatigheid, proportionaliteit en subsidiariteit (zie vraag 51).
Als wordt besloten een RM of IBS aan te vragen, moet in de aanvraag duidelijk worden toegelicht waarom een onvrijwillige opname noodzakelijk is. Het feit dat zorg thuis niet kan worden georganiseerd, kan een goede reden zijn. Het gebrek aan zorg leidt immers eerder tot ernstig nadeel.
Bij een besmette cliënt kan ook het besmettingsgevaar voor anderen een reden zijn om een onvrijwillige opname aan te vragen. Sommige cliënten zullen door hun PG of VH niet in staat zijn om zich aan de corona-maatregelen te houden, wat kan betekenen dat verblijf op een open (cohort)afdeling of thuis, gelet op de gezondheid van anderen, geen optie is.
Als er geen aanleiding is om een onvrijwillige opname aan te vragen en de cliënt de accommodatie dus zal verlaten, moet wel rekening worden gehouden met de reguliere zorgvuldigheidsvereisten voor het beëindigen van de behandelingsovereenkomst op verzoek van de cliënt. Deze zorgvuldigheidseisen zijn beschreven in de KNMG-richtlijn ‘Niet aangaan of beëindiging van de behandelingsovereenkomst’.
Toegepast op het verlaten van de accommodatie, volgt hieruit dat de arts het volgende in acht moet nemen:
1. Communicatie en documentatie:
De arts en de cliënt en/of vertegenwoordiger maken afspraken over de wijze waarop de behandelingsovereenkomst wordt beëindigd (termijn van beëindiging, afronding lopende behandeling/nazorg, desgevraagd en indien mogelijk hulp bieden bij het vinden van een andere arts/hulpverlener, et cetera). Alle afspraken worden bij voorkeur schriftelijk door de arts vastgelegd. Van belang is dat de arts de cliënt en zijn vertegenwoordiger goed informeert over de mogelijke negatieve gevolgen van het staken van het verblijf in de accommodatie en de zorg die daar aan de cliënt wordt verleend. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het volgende:
a. Buiten de accommodatie kan de cliënt mogelijk niet de noodzakelijke zorg ontvangen omdat er geen zorgaanbieder is die de (Wlz-)zorg volledig kan overnemen. De thuiszorg kan de cliënt eventueel Wlz-zorg bieden in de vorm van een volledig pakket thuis (vpt) als daarvoor de capaciteit beschikbaar is. Een huisarts kan alleen de acute algemeen medische zorg leveren (aan de cliënt als passant).
b. In geval van schaarse bedden is het mogelijk dat de cliënt in de toekomst niet meer in het accommodatie opgenomen kan worden als dat toch nodig blijkt. De vertegenwoordiger en de familie/naasten zullen een heropname zelf met een accommodatie moeten regelen.
c. Aangeraden wordt om ook de informatie schriftelijk aan de cliënt of zijn vertegenwoordiger te verstrekken en deze een verklaring te laten tekenen dat hij deze heeft ontvangen en begrepen.
2. Overdragen van behandeling en cliëntengegevens
Met toestemming van de cliënt of zijn vertegenwoordiger draagt de arts de behandeling en (een kopie van) de relevante cliëntengegevens over aan de opvolgende hulpverlener.
3. Informeren van de contactpersoon
Indien de cliënt zelf wenst te vertrekken, informeert de arts de contactpersoon van de cliënt over diens vertrek.
De arts doet er verstandig aan contact op te nemen met een jurist (van de zorgaanbieder) om de individuele omstandigheden van het geval te bespreken. Ook kan contact worden opgenomen met de Artseninfolijn van de KNMG.
Vrijwillig opgenomen cliënten
Als een vrijwillig opgenomen (besmette) cliënt de accommodatie wil verlaten en/of zijn vertegenwoordiger hem daaruit wil meenemen, is er sprake van verzet tegen het verblijf. Net als bij de cliënt die is opgenomen op basis van artikel 21 Wzd kan een vertrek uit de accommodatie alleen worden voorkomen door een onvrijwillige opname aan te vragen. Hierbij spelen dezelfde overwegingen een rol, ook wat betreft het beëindigen van de behandelingsovereenkomst.
Er zijn verschillende redenen waarom een cliënt of zijn vertegenwoordiger geen toestemming geeft voor, of zich verzet tegen, het afnemen van een COVID-19-test. Cliënten kunnen bijvoorbeeld bang zijn voor de test en zich er daarom tegen verzetten. Bij vertegenwoordigers kan het zijn dat zij de cliënt willen behoeden voor de testafname omdat zij bang zijn dat de cliënt door de afname ontregeld kan raken, maar bijvoorbeeld ook omdat ze bang zijn dat ze bij een positief resultaat niet meer of nog beperkter bij de cliënt op bezoek kunnen gaan. Ook is het mogelijk dat cliënten of vertegenwoordigers sceptisch zijn over de gezondheidsrisico’s die COVID-19 kenmerken en om die reden geen testafname willen.
In de praktijk rijst de vraag of, en zo ja in hoeverre, de Wzd ruimte biedt om bij verzet van de cliënt of de vertegenwoordiger een COVID-19-test onder dwang af te nemen. Oftewel: kan een COVID-19-test als onvrijwillige zorg in het zorgplan worden opgenomen?
Onvrijwillige zorg kan alleen als een ultimum remedium worden ingezet en moet altijd voldoen aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Het uitgangspunt is een vrijwillige COVID-19-test. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen én als wordt voldaan aan een aantal strikte voorwaarden, mag een COVID-19-test als onvrijwillige zorg in het zorgplan worden opgenomen.1 In het vervolg worden deze uitzonderlijke gevallen en de bijbehorende voorwaarden beschreven. Hierbij worden twee situaties van elkaar onderscheiden:
a. De cliënt geeft geen toestemming/verzet zich.
b. De vertegenwoordiger geeft geen toestemming.
A. De cliënt geeft geen toestemming/verzet zich
Als een cliënt geen toestemming geeft voor een COVID-19-test of zich ertegen verzet, is er alleen ruimte om de test op grond van de Wzd gedwongen af te nemen als:
de cliënt symptomen van COVID-19 vertoont en mogelijk besmet is;
de cliënt als gevolg van een COVID-19-besmetting ernstig nadeel in de vorm van ernstig letsel of levensgevaar ondervindt of zal ondervinden2;
de weigering/het verzet van de cliënt volgt uit zijn psychogeriatrische aandoening/verstandelijke handicap/daaraan gelijkgestelde aandoening;
de test wordt afgenomen met als doel het voornoemde ernstig nadeel te voorkomen of zo veel mogelijk af te wenden. Oftewel: om de cliënt zo goed mogelijk te kunnen behandelen voor de symptomen van COVID-19. Het treffen van eventuele voorzorgsmaatregelen om besmetting van anderen tegen te gaan mag niet het doel van de test zijn; en
het afnemen van een COVID-19-test strikt noodzakelijk is om de cliënt goed te kunnen behandelen voor de symptomen en hetzelfde resultaat niet via een andere, minder ingrijpende weg kan worden bereikt.
Als niet wordt voldaan aan (een of meer van) de bovenstaande voorwaarden, mag een COVID-19-test niet op grond van de Wzd gedwongen worden afgenomen.
B. De vertegenwoordiger geeft geen toestemming
Als de vertegenwoordiger van de ter zake wilsonbekwame cliënt het afnemen van de test weigert, geldt hetzelfde afwegingskader, met dien verstande dat voorwaarde 3 niet van toepassing is.
1 Ook de Wet publieke gezondheid (Wpg) biedt – hoewel zeer beperkt – ruimte voor het gedwongen afnemen van een COVID-19-test. Een gedwongen test op grond van de Wpg is alleen mogelijk als een cliënt gedwongen is geïsoleerd (op grond van artikel 31 lid 1 Wpg) én als aan strikte voorwaarden wordt voldaan (artikel 31 lid 3-4 Wpg). Zo moet de testafname van tevoren door de rechter zijn goedgekeurd. In de praktijk wordt deze route niet gevolgd en dus wordt er in deze Q&A niet nader op ingegaan.
2 Volgens het ministerie van Veiligheid & Justitie (V&J) kan een besmetting met een infectieziekte zoals COVID-19 in een concreet geval worden gekwalificeerd als ‘ernstig nadeel’ in de zin van de Wvggz. Nu de definitie van ‘ernstig nadeel’ onder de Wvggz hetzelfde is als onder de Wzd, kan hetzelfde worden aangenomen voor de Wzd. Zie dit document van het ministerie van V&J.
Bij de beslissing om wel of niet te vaccineren, is de Wzd niet van toepassing. Een vaccinatie is namelijk niet te beschouwen als een behandeling van een somatische aandoening als bedoeld in artikel 2 lid 1 onder a Wzd. Vaccinatie strekt immers niet tot behandeling van een aandoening of stoornis maar is een preventieve interventie. Vaccinatie valt daarmee niet onder de Wzd en kan dus ook niet als onvrijwillige zorg in het zorgplan worden opgenomen.
Vaccinatie valt onder de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (Wgbo). Uitgangspunt in de Wgbo is dat vaccinatie met toestemming plaatsvindt en dat als toestemming niet meteen wordt gegeven, eerst – na nadere informatie – wordt getracht alsnog tot overeenstemming te komen. Toestemming mag mondeling of schriftelijk worden gegeven. Het is niet toegestaan schriftelijke toestemming als voorwaarde te stellen om een vaccinatie te kunnen krijgen. In geval van wilsonbekwaamheid ter zake zijn uitzonderingen mogelijk. Er moet onderscheid worden gemaakt tussen twee situaties:
a. Vervangende toestemming van de vertegenwoordiger van de wilsonbekwame patiënt
b. Verzet van de wilsonbekwame patiënt
A. Vervangende toestemming van de vertegenwoordiger van de wilsonbekwame patiënt
De normale situatie is dat voor een wilsonbekwame patiënt toestemming wordt gevraagd aan de vertegenwoordiger en dat deze toestemming ook wordt gegeven. Als de patiënt zich niet verzet, kan zonder problemen worden gevaccineerd. Verzet de patiënt zich wel: zie onder B.
Als de vertegenwoordiger toestemming weigert, is echter wel de vraag of deze daarmee de zorg van een goed vertegenwoordiger in acht neemt (artikel 465 lid 5 BW). Een goed vertegenwoordiger handelt in de geest én het belang van de wilsonbekwame patiënt. In het algemeen betekent dat dat een vertegenwoordiger slechts in twee situaties ruimte heeft om een door de arts noodzakelijk geachte interventie te weigeren:
De patiënt heeft bij leven, toen hij (nog) wilsbekwaam was, duidelijk te kennen gegeven die interventie niet te willen; of
Het gaat om een interventie die in de situatie van de patiënt medisch gezien ongebruikelijk is of niet-geïndiceerd.
Als deze twee situaties niet aan de orde zijn, hoort een weigering van de vertegenwoordiger niet te worden gehonoreerd. De arts behoort een dergelijke weigering met een beroep op goed hulpverlenerschap te negeren. Dit is vooral aan de orde als de beslissing van de vertegenwoordiger evident is gebaseerd op diens persoonlijke opvattingen, bijvoorbeeld omdat de vertegenwoordiger een anti-vaxxer is. Een vertegenwoordiger die op basis van zijn eigen opvattingen een beslissing over een wilsonbekwame patiënt neemt, is geen ‘goed vertegenwoordiger’. Weigert een vertegenwoordiger die zelf bedenkingen heeft bij het nut van een vaccin om die reden vaccinatie van een wilsonbekwame patiënt, dan zou het strijdig met de zorg van een goed hulpverlener zijn om zo’n weigering te respecteren. Het is raadzaam in zo'n geval voorafgaand aan de vaccinatie contact te zoeken met de IGJ.
B. Verzet van de wilsonbekwame patiënt
Als de vertegenwoordiger wel heeft ingestemd, maar de patiënt zich verzet, is, als gezegd, de Wzd niet aan de orde. Dan geldt wel artikel 7:465 lid 6 BW, dat het mogelijk maakt een verrichting waar (vanwege wilsonbekwaamheid) een vertegenwoordiger mee heeft ingestemd maar waar de patiënt zich tegen verzet, toch uit te voeren als die nodig is om kennelijk ernstig nadeel voor de patiënt zelf te voorkomen. Het is voorstelbaar dat niet-vaccineren dergelijk kennelijk ernstig nadeel voor de patiënt zelf veroorzaakt, met name als niet-vaccineren leidt tot ingrijpende/langdurige vrijheidsbeperkingen. Na een reële inspanning om de patiënt op andere gedachten te brengen, is het dus mogelijk om een zich verzettende wilsonbekwame patiënt op basis van de Wgbo en met toestemming van diens vertegenwoordiger toch te vaccineren. Voorstelbaar is dat daar in specifieke situaties vanaf wordt gezien, bijvoorbeeld omdat het verzet heel heftig is.
Kunnen ook risico’s voor anderen een grond voor vaccinatie van een zich verzettende patiënt zijn? Artikel 7:465 lid 6 BW gaat daar niet over. Er is echter een rechtsgrond te vinden om de zich verzettende patiënt te vaccineren in het belang van anderen; die rechtsgrond ligt in de algemene zorgplicht van de zorgaanbieder voor andere patiënten. Die hebben volgens art. 2 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen in de zorg (Wkkgz) recht op goede zorg, waaruit ook het recht op een veilige omgeving voortvloeit. Het belang van de patiënt zelf, als bedoeld in artikel 7:465 lid 6 BW zal doorgaans echter toereikend zijn.