DSM-5: criteria stoornis in het gebruik van middelen
Een stoornis in het gebruik van middelen wordt vastgesteld aan de hand van criteria van de DSM-5. De Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM) is een classificatiesysteem waarin internationale afspraken zijn gemaakt over welke criteria van toepassing zijn op een bepaalde psychische stoornis op basis van (nieuwe) wetenschappelijke inzichten. De 11 criteria van de DSM-5 zijn:
- Vaker en in grotere hoeveelheden gebruiken dan het plan was.
- Meerdere mislukte pogingen gedaan om te minderen of te stoppen.
- Veel tijd nodig hebben voor het gebruik en herstel.
- Sterk verlangen voelen om te gebruiken.
- Door gebruik tekortschieten op werk, tijdens studie of thuis.
- Blijven gebruiken ondanks dat het problemen meebrengt op het relationele vlak.
- Hobby’s, sociale activiteiten of werk opgeven door gebruik.
- Voortdurend gebruiken, zelfs als iemand daardoor in gevaar komt.
- Voortdurend gebruiken, ondanks dat iemand weet dat het gebruik lichamelijke of psychische problemen met zich meebrengt of verergert.
- Grotere hoeveelheden nodig hebben om het effect nog te voelen (tolerantie).
- Onthoudingsverschijnselen ervaren, die minder hevig worden door meer te gebruiken
Voor het vaststellen van de ernst van de stoornis in het gebruik van middelen wordt de volgende indeling gehanteerd in DSM-5:
- 2 of 3 criteria > milde stoornis
- 4 of 5 criteria > gematigde stoornis
- 6 of meer criteria > ernstige stoornis
Naast deze criteria geldt dat er sprake moet zijn van klinisch significante lijdensdruk en/of beperkingen in het sociale of beroepsmatige functioneren of het functioneren op andere belangrijke terreinen.
Download de informatiesheet
Meer informatie over de DSM-5 vindt u bij de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie.