Dossier / bijgewerkt: 19 maart 2024
Bij het overlijden van een patiënt, dient de behandelend arts het lichaam te schouwen. Als hij niet overtuigd is van een natuurlijke doodsoorzaak moet een arts specifieke stappen ondernemen. De wet maakt verschil tussen natuurlijke en niet-natuurlijke dood.
Na overlijden wordt het lichaam doorgaans door de behandelend arts geschouwd. Doel is te onderzoeken of een verklaring van overlijden kan worden afgegeven (zogenaamd A-formulier). Deze is nodig om van de ambtenaar van de burgerlijke stand verlof tot begraving of crematie te verkrijgen. Daarnaast moet de arts een doodsoorzakenformulier (zogenaamd B-formulier) invullen voor de statistiek.
Sinds 2022 kunnen artsen het B-formulier digitaal invullen en opsturen naar het CBS (via Zorgdomein). Het voordeel is dat een aantal gegevens dan automatisch wordt ingevuld. De privacy is hiermee beter gewaarborgd. Zie hiertoe: Aanlevering B-formulieren bij CBS gedigitaliseerd. Artsen zijn niet verplicht het B-formulier digitaal aan te leveren, zij mogen zelf kiezen of zij dit digitaal of op papier doen.
Sinds 2022 is de papieren versie van het B-formulier ook vernieuwd en beschikbaar bij uw gemeente. De aangepaste versie is te herkennen aan het jaartal vermeld op het formulier (dus: 2022 of later). Het ingevulde B-formulier in een gesloten enveloppe zo spoedig mogelijk aan de ambtenaar van de burgerlijke stand verzenden. Zie verder: Over de doodsoorzaakverklaring (het B-formulier)
De arts mag alleen een verklaring van overlijden afgeven als hij ervan overtuigd is dat de patiënt door een natuurlijke oorzaak is overleden. Bij twijfel moet hij de gemeentelijke lijkschouwer (schouwarts) inschakelen. Als ook de gemeentelijk lijkschouwer geen overtuiging van natuurlijk overlijden heeft, brengt die verslag uit aan de officier van justitie. De officier van justitie kan besluiten om een onderzoek in te stellen naar de toedracht van het overlijden wanneer het overlijden mogelijk verband houdt met een strafbaar feit. Als de patiënt is overleden door een onvoorziene of onverwachte gebeurtenis in de zorg, dan spreken we over een calamiteit. Een calamiteit moet direct worden gemeld bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd. De KNMG vindt het belangrijk dat lijkschouwing zeer zorgvuldig gebeurt. Bij de geringste twijfel over de vraag of sprake is van een natuurlijk overlijden, dient de arts contact op te nemen met de gemeentelijk lijkschouwer.
Voor lijkschouw bij het overlijden van een minderjarige moet de behandelend arts altijd eerst overleggen met de gemeentelijk lijkschouwer (forensisch arts) voordat hij een verklaring van overlijden afgeeft. Dit is bepaald in de Wet op de lijkbezorging. Deze regel geldt ook als de behandelend arts zelf overtuigd is van een natuurlijke dood.
Sinds 1 augustus 2016 geldt daarnaast de NODOK-procedure (Nader Onderzoek naar de DoodsOorzaak van Kinderen.). Deze is bedoeld om bij te dragen aan preventie van toekomstige overlijdensgevallen bij kinderen en kan tevens ouders meer duidelijkheid geven over het overlijden van hun kind. Dit kan ouders helpen in de rouwverwerking. Er is een landelijk Handelingsprotocol Nader Onderzoek naar DoodsOorzaak bij Kinderen, dat tot stand is gekomen door samenwerking van het ministerie van VWS met de Nederlandse Vereniging van Kindergeneeskunde (NVK) en betrokken veldpartijen.
Ik heb een brief ontvangen van een arts van de Toetsingscommissie Gezondheidsgegevens. Een levensverzekeraar vermoedt dat een van mijn patiënten fraude heeft gepleegd. Hij zou bij het aangaan van zijn overlijdensrisicoverzekering hebben aangegeven dat hij in goede gezondheid verkeerde, maar een jaar daarna is hij overleden. Nu vraagt de arts van de Toetsingscommissie mij om medische informatie over deze patiënt te verstrekken. Moet ik, als zijn voormalig huisarts, antwoord geven op de gestelde vragen?
Als een levensverzekeraar fraude vermoedt, kan hij dit vermoeden voorleggen aan de Toetsingscommissie Gezondheidsgegevens. De Toetsingscommissie gaat dan na of er voldoende aanwijzingen zijn voor een redelijk vermoeden dat de verzekerde onjuiste of onvolledige gezondheidsgegevens heeft verstrekt. Is dat het geval, dan vraagt een arts van de Toetsingscommissie nadere medische informatie op bij de behandelend arts. Als behandelend arts mag je de relevante, noodzakelijke informatie aan de arts van de Toetsingscommissie verstrekken.
Onderzoeksplicht verzekeraar
Als iemand een levensverzekering (zoals een overlijdensrisico-, uitvaart- of pensioenverzekering) wil afsluiten of wijzigen, moet hij informatie over zijn gezondheid aan de verzekeraar verstrekken. De verzekeraar moet er alles aan doen om de relevante gezondheidsgegevens van de (aspirant-)verzekerde te krijgen. Meestal gebeurt dit door het invullen van een gezondheidsverklaring.
De verzekeraar heeft de informatie van de patiënt nodig om een oordeel te vormen over het te verzekeren risico en om fraude te voorkomen. Als de verzekeraar deze onderzoeksplicht niet nakomt, vervalt zijn mogelijkheid om na het overlijden van de verzekerde met terugwerkende kracht medische informatie op te vragen en het al dan niet doen van de uitkering daarvan afhankelijk te maken.
Toetsingscommissie Gezondheidsgegevens
Heeft de verzekeraar van zijn onderzoeksplicht gebruikgemaakt? Maar rijst na het overlijden van een verzekerde het vermoeden dat deze persoon onjuiste of onvolledige medische informatie heeft verstrekt bij het aangaan of wijzigen van zijn verzekering? Dan kan de verzekeraar – als deze lid is van het Verbond van Verzekeraars – de zaak ter beoordeling voorleggen aan de onafhankelijke Toetsingscommissie Gezondheidsgegevens. Dit is vastgelegd in het Convenant inzake toetsing mededelingsplicht gezondheidsgegevens.
Ook pensioenfondsen die lid zijn van de Pensioenfederatie mogen een beroep doen op de Toetsingscommissie. Soms hanteren pensioenfondsen vrije keuzemomenten voor een bepaalde dekking. Bij een vermoeden van fraude kunnen zij de Toetsingscommissie laten beoordelen of het overlijden voorzienbaar was op het moment waarop een deelnemer een keuze voor een bepaalde dekking heeft gemaakt.
Onderzoek van de Toetsingscommissie
De procedure die de Toetsingscommissie hanteert, is vastgelegd in het Convenant inzake toetsing mededelingsplicht gezondheidsgegevens. Als de Toetsingscommissie een zaak krijgt voorgelegd, beoordeelt zij eerst of het vermoeden van fraude gerechtvaardigd is. Dat gebeurt op basis van de gegevens die de verzekeraar heeft verstrekt. Is de verzekerde binnen twee jaar na het afsluiten of wijzigen van zijn levensverzekering overleden en was het overlijden niet een gevolg van een ongeval? Dan verricht de Toetsingscommissie alleen onderzoek als zij het vermoeden van fraude gerechtvaardigd acht. De Toetsingscommissie kan ook onderzoek doen naar overlijdensgevallen die zich meer dan twee jaar na de afsluiting of wijziging van een levensverzekering hebben voorgedaan. Maar dan gelden zwaardere criteria.
Is het vermoeden gerechtvaardigd, dan zal een arts die aan de Toetsingscommissie is verbonden, nadere medische informatie inwinnen bij de behandelend arts. Daarbij moet hij voldoen aan de volgende voorwaarden:
Op grond van het Convenant inzake toetsing mededelingsplicht gezondheidsgegevens mag je als behandelend arts de noodzakelijke informatie verstrekken aan de arts van de Toetsingscommissie. Hoewel je niet verplicht bent om deze informatie aan de Toetsingscommissie te geven, adviseert de KNMG om dit wel te doen. De procedure bij de Toetsingscommissie is met waarborgen omkleed en het beroepsgeheim is niet bedoeld om frauduleus handelen te faciliteren.
Wel is het belangrijk om goed te bekijken welke informatie je wel en niet verstrekt. Zo is het voor een individuele behandelaar meestal niet goed te beoordelen of een overledene heeft gefraudeerd. Deze vraag mag en hoef je dan ook niet te beantwoorden: een behandelaar mag immers geen waardeoordelen over zijn patiënt geven.
De KNMG adviseert om de vragen beknopt en zakelijk te beantwoorden. Je mag alleen feitelijke gegevens uit het medisch dossier verstrekken. Wees er alert op dat je niet beïnvloed wordt door de kennis die je achteraf hebt opgedaan, bijvoorbeeld over klachten die na het invullen van de gezondheidsverklaring zijn opgetreden of over de doodsoorzaak. Het risico bestaat dat deze kennis je blik op gebeurtenissen in het verleden kleurt. Dat is niet de bedoeling.
Na haar onderzoek doet de Toetsingscommissie uitspraak of de verzekerde bij het aangaan of wijzigen van zijn verzekering al dan niet de juiste en volledige informatie heeft verstrekt. De uitspraken van de commissie zijn bindend voor de levensverzekeraars. Nabestaanden kunnen tegen het besluit van de Toetsingscommissie in beroep gaan bij de rechter.
Verzoek om informatie via een machtiging of via nabestaanden
Soms stuurt een levensverzekeraar een rechtstreeks informatieverzoek aan een behandelend arts, vergezeld van een machtiging voor het verstrekken van informatie. Deze machtiging kan bijvoorbeeld ondertekend zijn door de patiënt (vóór zijn overlijden) of door zijn nabestaanden. De KNMG raadt artsen, ondanks een eventuele machtiging, af om in te gaan op zo’n rechtstreeks verzoek. In plaats hiervan adviseert de KNMG om de levensverzekeraar door te verwijzen naar de Toetsingscommissie Gezondheidsgegevens.
Vragen nabestaanden je om gegevens uit het medisch dossier van een overleden patiënt te verstrekken, omdat de levensverzekeraar anders geen uitkering geeft? Dan kun je hen wijzen op de procedure bij de Toetsingscommissie Gezondheidsgegevens. Kan de betreffende verzekeraar geen beroep doen op de Toetsingscommissie? Dan kun je mogelijk op grond van een zwaarwegend belang informatie aan nabestaanden verstrekken. Hiervoor gelden wel voorwaarden. Meer informatie daarover vind je in paragraaf 6.2.2.2 (Uitkering levensverzekering) van de KNMG-handreiking Inzage in medische dossiers door nabestaanden.
1 Waar levensverzekeraar staat, kan ook pensioenfonds worden gelezen.
Recent is in ons ziekenhuis een tweejarig meisje overleden. Ze werd al enige tijd bij ons behandeld voor leukemie. Het overlijden was, hoe treurig ook, niet meer af te wenden. Omdat ik gezien haar ziekteverloop volledig overtuigd was van een natuurlijke doodsoorzaak, heb ik een verklaring van overlijden afgegeven. Maar nu wordt op het formulier dat ik moet invullen, gevraagd met welke gemeentelijke lijkschouwer ik overleg heb gehad. Je hoeft toch alleen bij een niet-natuurlijk overlijden te overleggen met de gemeentelijke lijkschouwer?
Na het overlijden van een minderjarige (onder de 18 jaar) moet je na de schouw altijd contact opnemen met de gemeentelijke lijkschouwer. Je mag pas een verklaring van (natuurlijk) overlijden afgeven als je met de gemeentelijke lijkschouwer hebt overlegd en als je overtuigd bent van een natuurlijke dood.
Nadat iemand is overleden moet altijd zo spoedig mogelijk een lijkschouw worden verricht. In principe gebeurt dat door de behandelend arts of zijn waarnemer. Het doel van de lijkschouw is om de aard van het overlijden vast te stellen.
Was de overledene 18 jaar of ouder en is de behandelend arts overtuigd van een natuurlijk overlijden?
Dan geeft hij een verklaring van overlijden af. Is hij niet overtuigd, dan schakelt hij de gemeentelijke lijkschouwer in (ook wel forensisch arts genoemd).
Was de overledene jonger dan 18 jaar?
Dan moet de arts na de lijkschouw altijd direct contact opnemen met de gemeentelijke lijkschouwer.1 Dat moet hij ook doen als hij overtuigd is van een natuurlijke dood. Op de verklaring van overlijden moet de arts invullen met welke gemeentelijke lijkschouwer hij contact heeft opgenomen.
De plicht om te overleggen met de gemeentelijke lijkschouwer geldt bij het overlijden van alle personen tot 18 jaar. Een uitzondering geldt voor kinderen die na een zwangerschapsduur van minder dan 24 weken zijn geboren en die binnen 24 uur na de geboorte zijn overleden.
Overleg met de lijkschouwer
Tijdens het overleg met de gemeentelijke lijkschouwer geeft de behandelend arts aan wat naar zijn mening de aard van het overlijden is en hoe hij tot die overtuiging is gekomen. Het overleg leidt tot één van de volgende conclusies:
Als de behandelend arts er na het overleg met de gemeentelijke lijkschouwer van overtuigd is dat het, gelet op de ziektegeschiedenis, een natuurlijk overlijden betreft, dan geeft hij de verklaring van overlijden af. Het blijft altijd de eigen beslissing van de behandelend arts om een verklaring van overlijden af te geven.
Nader onderzoek doodsoorzaak kinderen (NODOK-procedure)
Is er sprake van een onverklaard en onverwacht overlijden van een minderjarige en zijn er geen aanwijzingen voor een niet-natuurlijk overlijden? Dan kan een nader onderzoek naar de doodsoorzaak van het kind worden verricht (NODOK-procedure). Hiertoe wordt in onderling overleg besloten door de forensisch arts en de dienstdoende kinderarts van het (dichtstbijzijnde) UMC. Zo mogelijk beslist ook de behandelend arts mee.
Een NODOK-procedure wordt alleen na toestemming van de gezagdragende ouder(s) of voogd(en) van de overleden minderjarige gestart. Het verkrijgen van meer duidelijkheid over de doodsoorzaak kan ouders helpen bij de rouwverwerking. Zie voor meer informatie het Handelingsprotocol NODOK van de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde.
Niet-natuurlijke dood
Zijn er aanwijzingen voor een niet-natuurlijke dood van de minderjarige, dan neemt de gemeentelijke lijkschouwer de procedure van de behandelend arts over.
1 Artikel 10a lid 1 Wet op de lijkbezorging.
Vanochtend werd ik gebeld door de dochter van een patiënt van mij. Hij is vorige week overleden aan de gevolgen van longkanker. De dochter wil inzage in zijn medisch dossier. Ze zegt dat ze er persoonlijk belang bij heeft om meer te weten over de ziekte van haar vader. Mag ik haar inzage geven in het medisch dossier?
Je mag nabestaanden in principe geen inzage geven in het medisch dossier van een overleden patiënt. Ook mag je hier geen afschrift van geven. Alleen als er sprake is van een uitzondering, mag je gegevens uit het dossier verstrekken.
Hoofdregel
De hoofdregel is dat gegevens uit het medisch dossier onder het medisch beroepsgeheim van de arts vallen. Dat geldt ook na het overlijden van de patiënt.
Uitzonderingen
Alleen in bepaalde gevallen mag je het beroepsgeheim doorbreken en mag je nabestaanden en anderen het dossier laten inzien of hen hier een afschrift van geven. Dit mag alleen als er sprake is van een van de volgende situaties:
De patiënt heeft hier tijdens zijn leven toestemming voor gegeven.1
Een nabestaande of voormalig vertegenwoordiger van de patiënt heeft een mededeling van een incident ontvangen op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz).2
Iemand heeft een zwaarwegend belang bij inzage in het dossier.3
Het verzoek wordt gedaan door de ouders of voogd van een overleden kind dat jonger is dan 16 jaar.4 Voor hen geldt een bijzondere regeling voor inzage.
Is er geen sprake van een van deze uitzonderingen? Dan mag je geen inzage in, of een afschrift van het medisch dossier verstrekken. Soms is het wel mogelijk om mondeling informatie uit het dossier met de nabestaanden te delen, bijvoorbeeld om hen te helpen bij hun rouwverwerking. Je mag de nabestaanden dan in een nazorggesprek informeren over de omstandigheden waaronder de patiënt is overleden. Dat mag echter alleen als je ervan uit kunt gaan dat de patiënt daar toestemming voor had gegeven als hij nog leefde.
Verzoek om informatieverstrekking
Is er sprake van een uitzondering en krijg je van een nabestaande een verzoek om inzage in, of een afschrift van het dossier van een overleden patiënt? Dan is het belangrijk dat je niet méér gegevens verstrekt dan noodzakelijk is voor het doel waarvoor de nabestaande inzage vraagt. Het is daarom zaak dat de nabestaande zijn verzoek zo veel mogelijk specificeert. Bijvoorbeeld door aan te geven welke informatie hij precies wil hebben en op welke grond hij zijn verzoek baseert.
Een patiënt kan bij leven hebben aangeven aan wie je na zijn overlijden wel of geen gegevens uit zijn medisch dossier mag verstrekken en voor welke gegevens dit geldt. Ook kan hij toestemming hebben gegeven voor inzage in zijn volledige medisch dossier. Is dit het geval, dan mag je de gegevens verstrekken of volledige inzage geven. Je kunt hier in uitzonderingsgevallen van afzien:
als je zeker weet dat inzage niet meer overeenkomt met de wens van de patiënt. Je kunt het inzageverzoek dan weigeren op grond van goed hulpverlenerschap;
als door de inzage de persoonlijke levenssfeer van een ander dan de patiënt of de aanvrager wordt geschaad.
Zwaarwegend belang
Sinds 1 januari 2020 is ‘zwaarwegend belang’ in de wet opgenomen als reden om onder omstandigheden gegevens uit het medisch dossier van een overleden patiënt te mogen inzien. Volgens de wet kan ‘een ieder’ op grond van een zwaarwegend belang verzoeken om inzage in het dossier van een overleden patiënt.5 Krijg je een verzoek op grond van een zwaarwegend belang, dan mag je dit niet te gemakkelijk honoreren. Er worden hoge eisen gesteld aan een dergelijk verzoek.
Die eisen bepalen dat u een verzoek om inzage alleen mag honoreren als de aanvrager met voldoende concrete aanwijzingen aannemelijk heeft gemaakt dat:
er daadwerkelijk sprake is van een zwaarwegend belang;
dit belang mogelijk wordt geschaad door geheimhouding van het medisch dossier; en
inzage in het medisch dossier noodzakelijk is om het zwaarwegende belang te kunnen behartigen.
Het is aan jou om te beoordelen of de aanvrager voldoende heeft aangetoond dat hij een zwaarwegend belang heeft bij de inzage in het dossier. Een voorbeeld van zo’n belang is een financieel belang. Zo kunnen nabestaanden om gegevens uit het medisch dossier van hun overleden familielid vragen, als zij zich ten onrechte benadeeld voelen door een wijziging van een testament of als zij belang hebben bij een uitkering uit een levensverzekering.
Emotioneel belang of rouwverwerking
In de praktijk komt het regelmatig voor dat nabestaanden een medisch dossier willen inzien op grond van een emotioneel belang of rouwverwerking. Nabestaanden mogen het dossier echter niet op deze grond inzien. Het kan in zo’n geval wel belangrijk zijn om een nazorggesprek met de nabestaanden te voeren. In dat gesprek mag je de nabestaanden informeren over de omstandigheden waaronder de patiënt is overleden. Dit mag alleen als het aannemelijk is dat de overleden patiënt daarvoor toestemming zou hebben gegeven.
1 Artikel 7:458a lid 1 onder a BW.
2 Artikel 7:458a lid 1 onder b BW.
3 Artikel 7:458a lid 1 onder c BW.
4 Artikel 7:458a lid 2 BW.
5 Artikel 7:458a lid 1 onder c BW.
Een geëmotioneerde vrouw belt op zondagochtend naar de huisartsenpost (HAP). Haar man is in de nacht van zaterdag op zondag in zijn slaap overleden. Als dienstdoend huisarts van de HAP kom ik ter plaatse. Na schouwing is voor mij duidelijk dat de man door een hartinfarct is overleden. Uit het HAP-dossier blijkt ook dat de man al geruime tijd leed aan hartfalen. Mag ik als waarnemend huisarts een verklaring van overlijden afgeven? En als dat mag, moet ik dan ook de B-verklaring invullen?
Je mag als dienstdoend huisarts van de HAP na overlijden van een patiënt een verklaring van overlijden afgeven. Dit mag alleen als je ervan overtuigd bent dat de patiënt door een natuurlijke oorzaak is overleden. Je vult dan een verklaring van overlijden in (A-verklaring). Daarnaast moet je een doodsoorzaakverklaring (B-verklaring) invullen voor de statistiek.
Als iemand overleden is, moet er altijd een lijkschouwing plaatsvinden. Het doel hiervan is om te onderzoeken of een verklaring van overlijden kan worden afgegeven. Volgens de wet mag zo’n verklaring worden afgegeven door een behandelend arts of door een gemeentelijk lijkschouwer (forensisch arts). 1 Ook dienstdoende artsen mogen in dit kader als behandelend arts optreden. Onder dienstdoende artsen vallen zowel artsen die voor de eigen huisarts waarnemen, als artsen die dienst hebben bij een huisartsenpost. Het is niet noodzakelijk dat de arts bij het overlijden aanwezig was.
Alleen bij een natuurlijke dood
Je mag alleen een verklaring van overlijden afgeven als je ervan overtuigd bent dat de patiënt door een natuurlijke oorzaak is overleden. Daarbij is het vaak noodzakelijk dat je beschikt over de medische voorgeschiedenis van de patiënt. Ben je niet overtuigd van een natuurlijke dood? Dan mag je geen verklaring van overlijden afgeven en moet je de gemeentelijk lijkschouwer (schouwarts) inschakelen.
Invullen A- en B-verklaring
Als je overtuigd bent van een natuurlijke dood, is het je taak om een verklaring van overlijden af te geven. De inhoud van die verklaring is wettelijk bepaald en wordt ook wel de A-verklaring genoemd. Naast het invullen van de A-verklaring moet je ook de doodsoorzaakverklaring voor de statistiek invullen.2 Dit formulier wordt ook wel de B-verklaring genoemd. Zo nodig mag je als dienstdoend arts voor het invullen van de B-verklaring informatie inwinnen bij de eigen huisarts van de patiënt. Is dit niet mogelijk en kun je daardoor de B-verklaring niet invullen? Dan mag je formeel ook de A-verklaring niet afgeven en moet je een gemeentelijk lijkschouwer inschakelen.
Waar verkrijgbaar?
De A- en B-verklaringen zijn gratis verkrijgbaar bij je gemeente (afdeling Publiekszaken).
1 Artikel 3 Wet op de lijkbezorging (Wlb).
2 Er is op 1 september 2020 een wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de lijkbezorging ingediend. Deze wijziging betreft o.a. de mogelijkheid om de opgave van de doodsoorzaak elektronisch naar het CBS te verzenden.