De rechten van de patiënt dragen bij aan de kwaliteit en veiligheid van de zorg. De KNMG zet zich daarom in voor de bevordering en bescherming van patiëntenrechten. Een patiënt kan met de arts een goede vertrouwensrelatie opbouwen, als hij weet dat zijn rechten worden gewaarborgd. Vertrouwen in de hulpverlener en naleving van patiëntenrechten bevorderen de toegankelijkheid van de zorg en therapietrouw.
Het is dan ook belangrijk dat artsen de patiëntenrechten kennen en naleven. Voorbeelden van deze rechten zijn het geven van toestemming voor een behandeling, geheimhouding door de arts en het verlenen van inzage in het dossier.
De rechten van de patiënt liggen verankerd in diverse wetten, zoals de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO), de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (WMCZ). De WGBO is van deze wetten veruit de belangrijkste, omdat hierin alle rechten zijn neergelegd die van toepassing zijn op de relatie tussen arts en patiënt.
De Wkkgz is op 1 januari 2016 in werking getreden. Naast belangrijke kwaliteitsbepalingen bevat deze wet diverse bepalingen waardoor het klachtrecht op een andere wijze vorm krijgt.
De WGBO ondergaat in de nabije toekomst nog enkele wijzigingen, bijvoorbeeld met betrekking tot de bewaartermijn van medische gegevens en het recht op inzage in medische dossiers door nabestaanden.
In juli 2018 heeft de regering een wetsvoorstel hierover ingediend bij de Tweede Kamer. De KNMG heeft op 27 september 2018 een brief gestuurd naar de vaste kamercommissie voor VWS als inbreng voor het verslag.
In de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) is bepaald dat de patiënt toestemming moet geven voordat een geneeskundige behandeling mag worden gestart. In diezelfde wet is bepaald wie toestemming kan geven voor de geneeskundige behandeling van minderjarigen. Voor kinderen tot 12 jaar is dat degene die met het gezag over dat kind is belast. Bij kinderen van 12 tot 16 jaar moeten zowel degene die met het gezag is belast als de minderjarige zelf toestemming geven. Voor de geneeskundige behandeling van een 16 of 17 jarige is alleen diens toestemming vereist. Bij deze laatstgenoemde groep speelt de toestemming van pleegouders derhalve geen rol. Bij de overige twee groepen is het van belang te weten wie gezag over het pleegkind heeft. Immers, slechts degene met gezag over het kind kan rechtsgeldig toestemming geven voor de geneeskundige behandeling.
Pleegzorg is een vorm van jeugdzorg waarbij pleegouders tijdelijk een kind van een ander – om welke reden dan ook – in hun gezin opnemen. Meestal is het de bedoeling dat de pleegkinderen na verloop van tijd terug gaan naar hun (biologische) ouders. Omdat gedurende deze periode het gezag over de minderjarige doorgaans bij de (biologische) ouders blijft, kan de pleegouder geen toestemming geven voor een geneeskundige behandeling. In deze gevallen zullen de biologische ouders bij de behandeling betrokken moeten worden.
De rechter kan echter de pleegouders tot voogd hebben benoemd. In dat geval verkrijgen ze gezag over de minderjarige en kunnen ze wel rechtsgeldig toestemming geven voor een geneeskundige behandeling van het pleegkind. Is niet duidelijk wie het gezag over een kind heeft, dan kan dit opgevraagd worden bij het gezagsregister.
Indien de pleegouders geen gezag over het pleegkind hebben, moeten de biologische ouders betrokken worden bij de geneeskundige behandeling van het kind. Dit komt er op neer dat zij informatie ontvangen en op basis daarvan toestemming kunnen geven voor de geneeskundige behandeling. In het geval echter dat de pleegouders wel met het gezag zijn belast, is het niet nodig de ouders actief te betrekken. De arts dient wel op hun verzoek gegevens te verstrekken. Het Burgerlijk Wetboek voorziet in een dergelijk recht voor de niet-gezagdragende (biologische) ouders. Dit recht omvat geen inzagerecht in het volledige dossier. Niet-gezagdragende (biologische) ouders krijgen desgevraagd algemene, feitelijke informatie over bijvoorbeeld de aard van de ingreep.
Mag dan nooit zonder toestemming van de gezagdrager behandeld worden? Er zijn situaties denkbaar waarbij het niet mogelijk is om op de ‘officiële’ toestemming te wachten of waarbij het duidelijk is dat de gezagdrager de toestemming zeker zal geven. In die gevallen kan de geneeskundige behandeling vast worden gestart. Twee situaties worden onderscheiden:
1. Spoedgevallen
Het spreekt bijna voor zich dat in noodsituaties direct gehandeld mag worden en niet gewacht hoeft te worden op toestemming. Het moet dan gaan om situaties waarbij de geneeskundige behandeling ‘kennelijk noodzakelijk is om ernstig nadeel voor de patiënt te voorkomen’. Een voorbeeld van zo’n situatie is als de pleegouder niet-voogd een pleegkind met een anafylactische shock de praktijk binnenbrengt. In die situatie kan niet gewacht worden op toestemming van de (biologische) ouders alvorens met een geneeskundige behandeling te beginnen. Overigens moeten de (biologische)ouders in deze gevallen wel achteraf volledig geïnformeerd worden over de ingreep en de eventuele consequenties daarvan.
2. Niet ingrijpende behandeling
Voorts kan zonder toestemming van de (biologische) ouders behandeld worden als de toestemming van hen kan worden verondersteld èn de voorgestelde geneeskundige behandeling niet ingrijpend is. Of een verrichting niet ingrijpend is zal van geval tot geval beoordeeld moeten worden waarbij telkens vanuit het perspectief van de individuele patiënt geredeneerd moet worden. Bij die beoordeling dient rekening te worden gehouden met de zwaarte van de ingreep, maar ook met het doel van de ingreep en de mogelijke gevolgen daarvan. Voor het hechten van een kleine wond zal over het algemeen de toestemming verondersteld kunnen worden.
Bij de beantwoording van de vraag welke juridische waarde de toestemming van een pleegouder heeft, spelen twee factoren een rol: de leeftijd van het kind en het gezag van de pleegouder. Voor kinderen die ouder zijn dan 16 jaar is geen toestemming van een ander dan het kind zelf vereist. Formeel is dan geen rol weggelegd voor de pleegouder. Dit kan anders zijn bij kinderen jonger dan 16 jaar. Daarvoor moet er namelijk (mede) toestemming zijn van degene die met het gezag over het kind is belast. Is de pleegouder belast met het gezag over het pleegkind, dan kan alleen hij rechtsgeldig toestemming geven. Zonder dat gezag kan dat niet en is toestemming van de ouder/voogd nodig. De (biologische) ouders worden in die situatie volledig bij de behandeling betrokken. In spoedeisende gevallen en bij niet ingrijpende behandelingen is vooraf geen toestemming vereist of kan de toestemming worden verondersteld. In die gevallen zullen de gezagsdragers achteraf volledig ingelicht worden over de behandeling.
Ja, met toestemming van de patiënt mag u alleen feitelijke medische gegevens verstrekken, maar geen vragen van oordelende aard beantwoorden. Dergelijke vragen dienen te worden gesteld aan een onafhankelijk deskundig arts.
De KNMG geeft het advies om voor deze informatieverstrekking het speciaal hiervoor ontwikkelde Aanvraagformulier Medische Informatie – het zogenaamde ‘poppetjesformulier’ – te gebruiken. Hierop worden geen vragen van oordelende aard gesteld. Er circuleren binnen diverse politieregio’s vergelijkbare formulieren. Deze formulieren kunnen echter wel vragen van oordelende aard bevatten. Het is raadzaam hierop alert te zijn en oordelende vragen niet te beantwoorden.
Het Aanvraagformulier Medische Informatie is het resultaat van overleg tussen de KNMG en het Ministerie van Justitie. Met het formulier is tegemoetgekomen aan de behoefte van politie/justitie aan medische informatie over letsel van personen na bijvoorbeeld een verkeersongeval of mishandeling. Het doel van het formulier is dat de arts alleen feitelijke informatie prijsgeeft. Het formulier is uitsluitend beschikbaar via politie en justitie. De politie verstrekt het aanvraagformulier òf aan de persoon die letsel heeft opgelopen òf rechtstreeks aan de informatieverstrekkende arts.
De behandelend arts is niet tot invullen verplicht. Allereerst dient de forensisch arts ten dienste van de politie voor invulling te worden ingeschakeld. Eventueel kan de behandelend arts feitelijke informatie geven over het letsel van betrokkene, als hij deze ten aanzien van dit letsel al eerder voor behandeling heeft gezien. Dat betekent dat hij geen informatie geeft over de te verwachten duur van de ziekte of arbeidsongeschiktheid, de prognose van het herstel en de oorzaak van het letsel. Het gaat om informatie die niet retrospectief alsnog door een arts kan worden geconstateerd.
De persoon, die letsel opliep, moet toestemming geven voor de gegevensverstrekking en dit wordt op het formulier aangetekend. Kan hij echter geen toestemming verlenen, omdat hij bijvoorbeeld verward of bewusteloos is, dan kan de arts de informatie toch verstrekken na toestemming van de vertegenwoordiger. Is geen vertegenwoordiger aanwezig of bereikbaar, dan kan de arts besluiten op grond van veronderstelde toestemming de informatie alsnog te verstrekken. Van het onvermogen om toestemming te verlenen maakt politie/justitie aantekening op het formulier. Gaat het om een minderjarige patiënt dan ondertekenen ouder(s) of voogd (mede). Als politie/justitie werkelijk behoefte heeft aan gegevens, waarin een oordeel wordt gegeven, dan ligt ook een onderzoek door een onafhankelijk forensisch geneeskundige voor de hand.
Een huisarts belt verontwaardigd. Hij heeft een patiënt verwezen naar een eerstelijnspsycholoog wegens ernstig depressieve klachten. Op de aanvraag voor de zorgverzekeraar heeft de huisarts gemeld dat de behandeling door een psycholoog noodzakelijk is. Nu wordt er aanvullend om de diagnose gevraagd. ‘Moet de patiënt eerst toestemmen?’, vraagt de huisarts.
Op grond van de Zorgverzekeringswet moet de privacy van de patiënt/verzekerde soms wijken voor het belang van goede uitvoering van de zorgverzekering of van de Zorgverzekeringswet. De geheimhoudingsplicht van de arts wordt daardoor doorbroken. De hoofdregel luidt dat een zorgaanbieder gezondheidsgegevens aan een zorgverzekeraar moet verstrekken als het gaat om persoonsgegevens die nodig zijn voor uitvoering van de zorgverzekering of van de Zorgverzekeringswet.
In de artikelen 7.2 en 7.3 van de Regeling zorgverzekering is aangegeven om welke gegevens het gaat (als de zorgaanbieder de verleende zorg rechtstreeks bij de zorgverzekeraar declareert).* Het betreft dan naam, adres, postcode en woonplaats van de verzekerde, het polisnummer, burgerservicenummer of sociaal-fiscaalnummer, geslacht en geboortedatum, én de prestatiebeschrijving aan de verzekerde. Daarnaast mag u gegevens verstrekken over het tarief dat u in rekening bracht voor de geleverde prestatie en de vaststelling of de prestatie behoort tot het verzekerde pakket. Zo kan de zorgverzekeraar achterhalen voor welke indicaties hulp is verleend.
Voor het verstrekken van andere gegevens is toestemming van de verzekerde vereist.**
Geeft de zorgverzekeraar of het zorgkantoor aan dat de ontvangen informatie onvoldoende of te vaag is om op basis daarvan de wet of de zorgverzekering te kunnen uitvoeren, dan is het niet onredelijk nadere informatie te verstrekken. Waarschijnlijk is het in dergelijke gevallen niet strikt noodzakelijk een zeer gedetailleerde diagnose en/of omschrijving van klachten te verstrekken, maar kunt u volstaan met de aanduiding dat de klachten behoren tot een bepaalde categorie.
Voor de Algemene wet bijzondere ziektekosten geldt dat er geen expliciete wetsbepaling is, maar dat de noodzaak van enige gegevensverstrekking aan zorgverzekeraars/zorgkantoren ook daar niet ter discussie staat. Hier is discussie mogelijk over hoeveel en welke gegevens redelijkerwijs verstrekt moeten worden.
De aanvullende verzekering valt niet onder het regime van de Zorgverzekeringswet, maar doet zich als een ‘pure’ privaatrechtelijke overeenkomst voor. Er is geen sprake van uitgewerkte afspraken zoals voor de ‘wettelijke verzekeringen’ en dat laat dus een groot ‘grijs gebied’ waarin de verzekeraar zelf kan bepalen welke eisen ‘redelijk zijn’.
De verzekeraar zal (waarschijnlijk) in de polisvoorwaarden hebben opgenomen dat de verzekeraar aan derden (zorgverleners, leveranciers en dergelijke) inlichtingen mag vragen en geven voor zover dat nodig is om de verplichtingen voor de zorgverzekering te kunnen nakomen. Zonder dergelijke gegevensverstrekking is er dan geen recht op vergoeding.
Het is goed de patiënt te wijzen op deze consequentie en bij verwijzing naar bijvoorbeeld een eerstelijnspsycholoog de toestemming van de patiënt te vragen voor de gewenste gegevensverstrekking aan de zorgverzekeraar. Mocht de patiënt die toestemming niet verlenen, dan kan de arts de informatie niet verstrekken en moet de patiënt de verzekeringsrechtelijke consequenties (geen recht op vergoeding) dragen.
* Zorgverzekeringswet en art. 7.2 Regeling zorgverzekering.
** Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Zorgverzekeraars, conceptversie 2009.
Ik ben specialist ouderengeneeskunde en werkzaam op de PG-afdeling van een verpleeghuis. Daar verblijft een zwaar dementerende man. De zoon van deze patiënt is het niet eens met de zorg en vraagt om een kopie van het gehele medisch dossier. Eerste contactpersoon is echter de echtgenote van de patiënt, zij is de stiefmoeder van de informatieverzoeker. Mag ik een kopie van het dossier aan de zoon verstrekken?
De echtgenote is hier de eerst aangewezen persoon om als vertegenwoordiger van de patiënt op te treden. Om haar taak als vertegenwoordiger goed te kunnen verrichten heeft zij in beginsel recht op relevante informatie uit het dossier. De vertegenwoordiger wordt slechts geïnformeerd voor zover dit nodig is om de taak als vertegenwoordiger te kunnen uitvoeren. Omdat de zoon in dit geval niet als vertegenwoordiger optreedt, heeft hij geen recht op inzage in of afschrift van het dossier. De zoon zal in dit geval contact moeten opnemen met zijn stiefmoeder om informatie over zijn vader te krijgen.
In beginsel oefent de meerderjarige patiënt zelf al zijn patiëntenrechten uit. Indien een meerderjarig persoon niet in staat is tot een redelijke afweging van zijn belangen ter zake (wilsonbekwaam is) kan een ander namens hem optreden als vertegenwoordiger. In de WGBO is aangegeven wie als vertegenwoordiger kunnen optreden. Daarbij is ook de rangorde tussen de mogelijke vertegenwoordigers aangegeven. Als vertegenwoordiger kunnen optreden:
Indien er geen curator of mentor is, worden de belangen van de betrokkene behartigd door de schriftelijk gemachtigde. Dit is de persoon die de wilsonbekwame, toen deze nog wilsbekwaam was, gemachtigd heeft als vertegenwoordiger op te treden. Ontbreekt een schriftelijk gemachtigde, dan treedt de echtgenoot, geregistreerd partner of levensgezel namens de patiënt op.
Ontbreken deze ook, dan kunnen ouder(s), kind(eren), broer of zuster als vertegenwoordiger optreden. Onderling moeten zij uitmaken wie die taak op zich neemt. Komen zij er niet uit dan is het uiteindelijk de arts die bepaalt wie hij als vertegenwoordiger aanwijst.
Om de taak als vertegenwoordiger goed uit te kunnen voeren, heeft de vertegenwoordiger in beginsel recht op informatie en inzage in, en afschrift van het dossier. De vertegenwoordiger wordt slechts geïnformeerd voor zover dit nodig is om beslissingen te nemen.
De arts kan in het kader van 'goed hulpverlenerschap' de informatie aan de vertegenwoordiger beperken. Deze uitzondering moet niet te snel worden aangenomen; dat kan alleen in zeer uitzonderlijke gevallen. De vertegenwoordiger oefent de patiëntenrechten namens de patiënt uit en dient daarbij te handelen als goed vertegenwoordiger.
Een coassistent loopt een maand stage in een huisartsenpraktijk. Heeft de patiënt het recht om de aanwezigheid van de coassistent te weigeren bij de behandeling?
Ja, de patiënt heeft inderdaad het recht om de aanwezigheid van een coassistent te weigeren. Dit zal ook moeten worden gehonoreerd. In de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst is bepaald dat de hulpverlener verrichtingen in het kader van de behandelingsovereenkomst uitvoert buiten de waarneming van anderen. De patiënt kan echter instemmen met de aanwezigheid van de coassistent (artikel 459 WGBO). Meestal hangt er een poster in de wachtkamer met de aankondiging dat er een coassistent meeloopt met de arts. En dat de patiënt zo nodig tegen de aanwezigheid van de coassistent bezwaar kan maken.
Een vrouw meldt zich in partu op de SEH. De foetus blijkt in nood en een spoedsectio is geïndiceerd. De vrouw weigert echter om hier toestemming voor te geven. Zij staat erop om de bevalling vaginaal te doen. Dat zal vrijwel zeker leiden tot de dood van het ongeboren kind of anders ernstige schade. Mag ik als arts in deze situatie, tegen de wil van de vrouw, een sectio uitvoeren?
Voor artsen ontstaat een moreel dilemma als zij geconfronteerd worden met een patiënt die een noodzakelijke behandeling weigert. In het geval van een sectio wordt het dilemma nog eens vergroot door het feit dat er een tweede in het spel is: het ongeboren kind. Hulpverleners in de perinatale zorg voelen zich niet alleen verantwoordelijk voor de (gezondheids-)belangen van de vrouw, maar ook voor die van het kind. Van groot belang in deze casus is daarom of de vrouw wilsbekwaam is. Is de vrouw in staat om informatie te verwerken en te beoordelen? Kan de vrouw de gevolgen van de weigering overzien?
Elke arts heeft op de eerste plaats de taak om waar mogelijk de patiënt te overtuigen dat een sectio in het belang is van haarzelf én haar kind. Als de vrouw wilsbekwaam is, dan biedt de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) geen ruimte voor een behandeling onder dwang. Ook niet als er een belang van een ander – zoals een ongeboren kind – in het spel is. Het recht op zelfbeschikking en het recht op lichamelijke integriteit van de vrouw staan een dwangbehandeling in het belang van het ongeboren kind in de weg.
Spoedsectio onder dwang kan overwogen worden wanneer de vrouw wilsonbekwaam is en zij ernstig nadeel zou ondervinden van een negatieve afloop van de zwangerschap en/of haar eigen leven in gevaar is. Gelet op de ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit die een arts voor een sectio moet plegen, blijft uiterste terughoudendheid hierbij op zijn plaats.
Wanneer sprake is van wilsonbekwaamheid, zoals het geval kan zijn bij vrouwen met een psychiatrische aandoening, biedt de WGBO wel enige ruimte voor gedwongen behandeling, maar alleen als een vertegenwoordiger met de behandeling instemt en die behandeling er op gericht is om ‘ernstig nadeel’ voor de vrouw zelf te voorkomen. Ook het risico op het verlies van een kind, als er geen sectio wordt ondergaan, kan hiertoe worden gerekend.
Bij psychiatrisch patiënten die gedwongen zijn opgenomen in het kader van de Wet bijzondere Opneming in Psychiatrische Ziekenhuizen (BOPZ), is dwangbehandeling van de stoornis mogelijk. Dit om gevaar voor de patiënt of een ander af te wenden, voor zover dit gevaar voortvloeit uit de stoornis. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het toedienen van antipsychotica voor een behandeling van de psychiatrische aandoening. De behandeling van een niet-psychiatrische aandoening of conditie, zoals een zwangerschap, valt ook dan niet onder het regiem van de BOPZ. Daarop is de WGBO van toepassing.
“Eén van mijn patiënten wil een verwijzing voor een second opinion. Ze is het er niet mee eens dat de neuroloog haar niet wil behandelen, nadat uit de scans geen bijzonderheden bleken. Nu wil zij door een andere neuroloog worden gezien. Moet ik als huisarts zo’n verwijsbrief schrijven?”
Ja, als uw patiënt een second opinion wil en zij vraagt u om een verwijzing, dan moet u daar aan meewerken. Tenzij u zwaarwegende redenen hebt om dat niet te doen.
Een patiënt heeft altijd recht op een second opinion van een arts die niet bij de behandeling is betrokken. Onder een second opinion wordt verstaan: ‘Een advies over (een deel van) de gezondheidstoestand van de patiënt van een andere arts dan de behandelend/ onderzoekend arts.’
In de Gedragregels voor artsen van de KNMG staat dat artsen verwijzingsverzoeken voor een second opinion moeten honoreren, tenzij zij zwaarwegende bezwaren hebben. Zo’n bezwaar kan bijvoorbeeld zijn dat de patiënt meerdere malen voor dezelfde problematiek een second opinion aanvraagt. Het is niet de bedoeling dat patiënten het oordeel van hun behandelend arts eindeloos bij verschillende artsen laten toetsen. Dat leidt vaak tot verwarring, draagt niet bij aan de kwaliteit van zorg en doet een nodeloos beroep op de zorg.
De patiënt mag voor een second opinion zelf een arts uitzoeken, maar kan ook zijn (behandelend) arts vragen om hierbij te helpen. Zo kan de huisarts een spilfunctie krijgen als de patiënt onder behandeling is van een specialist en een second opinion wil van een andere specialist. Specialisten kunnen ook rechtstreeks, zonder tussenkomst van de huisarts, verwijzen naar een andere specialist. Wel is het dan wenselijk dat de huisarts wordt geïnformeerd over de inhoud van de second opinion.
Sommige zorgverzekeraars vergoeden een second opinion alleen als de patiënt een verwijzing heeft. Het is aan te raden om uw patiënt daar op te attenderen.
Een vader zonder gezag vraagt om informatie uit het dossier van zijn kinderen van 9 en 14 jaar. Welke informatie geef ik?
Als kinderarts behandel ik twee jongens van 9 en 14 jaar uit hetzelfde gezin. De ouders zijn gescheiden. De moeder heeft alleen het gezag over haar zoons. De vader woont aan de andere kant van het land. Hij ziet zijn zoons maar sporadisch. Ik heb de vader nog nooit gezien of gesproken. Hij heeft geen gezag. Nu heeft hij mij in een mail om informatie gevraagd over hoe de behandeling van zijn zoons verloopt. Hoe ga ik om met dit verzoek?
De vader heeft als niet-gezagdragende ouder wettelijk het recht om u globale informatie te vragen over belangrijke ontwikkelingen bij zijn kinderen. Als arts moet u hem die informatie op zijn verzoek ook verstrekken. Dit hoeft niet als:
u de gevraagde informatie ook niet aan de moeder zou verstrekken; of
het belang van de kinderen zich tegen het verstrekken van de informatie verzet.
Voor de zoon van 14 geldt, dat u hem moet vragen of hij ermee instemt dat u informatie verstrekt aan zijn vader. Aan de zoon van 9 jaar hoeft u dat niet te vragen. Ook hoeft u niet aan de moeder te vragen om in te stemmen met het verstrekken van informatie over haar kinderen. Om zo transparant mogelijk te zijn, kunt u de moeder hierover wel informeren, maar dit is niet verplicht.
Hoofdregel
De niet-gezagdragende ouder is geen wettelijke vertegenwoordiger van het kind (meer). Dit betekent dat hij geen beslissingsrecht (meer) heeft over behandelingen van het kind. Ook heeft hij er geen recht meer op om het dossier van het kind in te zien. Op grond van het familierecht heeft de niet-gezagdragende ouder wel recht op informatie over belangrijke feiten en omstandigheden die de persoon van het kind of diens opvoeding en verzorging betreffen. [1] Daarmee kan hij zich onafhankelijk van de gezagdragende ouder een beeld vormen van de opvoeding en verzorging van zijn kind.
De arts is wettelijk verplicht om de niet-gezagdragende ouder globale, feitelijke en belangrijke informatie te verstrekken over de behandeling van diens kinderen, als deze ouder daarom vraagt.
Uitzondering
De arts hoeft deze informatie niet te verstrekken aan de niet-gezagdragende ouder:
als hij de informatie ook niet aan de gezagdragende ouder heeft gegeven of zou geven; of
als het verstrekken van de informatie niet in het belang van het kind is.
Posities gezagdragende ouder en kind
De gezagdragende ouder heeft niet het recht om te beslissen of de arts de informatie over het kind aan de niet-gezagdragende ouder verstrekt. Om zo transparant mogelijk te zijn, kan de arts de gezagdragende ouder hierover uit zorgvuldigheidsoverwegingen wel informeren, maar dit is niet verplicht.
Een kind van 14 jaar mag in beginsel zelf beslissen of hij wil dat de arts informatie over hem verstrekt aan de niet-gezagdragende ouder. De arts moet een 14-jarig kind hiervoor dus toestemming vragen. Weigert het kind, dan weegt de arts af of het belang van het kind zich ook daadwerkelijk tegen het verstrekken van de informatie verzet. Als dat zo is, kan de arts besluiten om de niet-gezagdragende ouder geen informatie te geven. Het belang van het kind kan bijvoorbeeld zijn dat de vertrouwensrelatie met de arts dan ernstig onder spanning zou komen te staan. Of dat de ontwikkeling van het kind in gevaar komt.
De enkele weigering van het kind is dus niet per definitie reden om geen enkele informatie aan de ouder te verstrekken. In het gesprek met het kind kan de arts proberen afspraken te maken over welke globale informatie hij wel aan de niet-gezagdragende ouder kan verstrekken en welke niet.
Achtergrondinformatie bij dit praktijkdilemma vindt u in hoofdstuk 5 van de KNMG-wegwijzer Toestemming en informatie bij behandeling van minderjarigen, ‘Wie heeft recht op welke informatie over de behandeling van een minderjarig kind’, in het bijzonder paragraaf 5.3 ‘Ouders zonder gezag’.
Meer praktijkdilemma's over minderjarige patiënten
[1] Artikel 1:377c BW.