In de ethiek gaat het om afwegingen maken. Maar welke zaken weeg je af en hoe bepaal je welke norm of waarde zwaarder weegt? Dat is afhankelijk van de ethische theorie die je gebruikt. En die keuze is weer afhankelijk van je achtergrond en levensovertuiging, je eigen rol en je eigen situatie. Op deze pagina lees je meer over verschillende ethische theorieën en stromingen.
Er zijn veel verschillende ethische theorieën. Maar er is niet één theorie die ‘waar’ is. Elke theorie heeft haar zwakke en sterke kanten. En in elke theorie schuilt het gevaar dat één perspectief overheerst en dat de werkelijkheid wordt versimpeld.
Traditioneel zijn de verschillende theorieën ruwweg in drie categorieën te verdelen:
In de loop der tijd zijn daar verschillende theorieën bij gekomen, die zich lastig in deze categorieën laten indelen. Hoewel het lijkt of de theorieën heel erg van elkaar verschillen, lopen de uitkomsten van de afwegingen in de praktijk doorgaans niet heel erg uiteen. Dit heeft ermee te maken dat men vaak argumenten gebruikt die uit verschillende theorieën afkomstig zijn. Als arts hoef je dan ook niet te kiezen. Wel kun je in ethische discussies proberen om de argumenten te koppelen aan de onderliggende theorieën. Dit helpt je om de argumenten beter te begrijpen en de verschillen en overeenkomsten in die argumenten te zien.
Deze toolkit spreekt zich niet uit vóór of tegen een bepaalde theorie. Voor een arts is het belangrijker om morele dilemma’s te kunnen herkennen, hierin afwegingen te kunnen maken en daar praktisch mee te kunnen omgaan, dan om precies de sterke en zwakke kanten van elke theorie te kennen. Om toch een beeld te geven van de verschillende theorieën bespreken we hieronder de belangrijkste.
Het woord deontologie komt van het Griekse ‘deon’, dat ‘plicht’ betekent. De deontologie gaat uit van het principe dat een handeling in lijn moet zijn met een in zichzelf geldende regel, zoals een waarde, norm of wet. Daarbij doen de gevolgen van die handeling niet ter zake: ook al zijn die nog zo positief, een handeling is moreel onjuist als deze niet aan de geldende regel voldoet.
Belangrijk in de deontologie is de ‘categorische imperatief’ van de Duitse filosoof Kant: handel altijd zodanig dat jouw handelen als wet kan gelden voor alle anderen. Dit lijkt sterk op de regel om anderen te behandelen zoals je zelf behandeld wilt worden. Een ander belangrijk beginsel uit de deontologie is dat je mensen nooit alleen als middel, maar ook altijd als doel in zichzelf moet zien. Zo mag je de ene mens niet opofferen om een ander te redden volgens Kant.
In de deugdenethiek staan het karakter van een persoon en het ontwikkelen van ‘deugden’ centraal. Deugden zijn goede karaktereigenschappen, zoals eerlijkheid en betrouwbaarheid. De deugdenethiek richt zich op het ontwikkelen daarvan. Een belangrijk begrip in de deugdenethiek is ‘praktische wijsheid’, dat tegenover ‘theoretische kennis’ staat.
Tot in de jaren zestig van de vorige eeuw werd de medische ethiek voornamelijk vanuit het perspectief van de deugdenethiek bekeken. Daarbij ging het om vragen als: Wat maakt mij tot een goede dokter? En welke deugden zijn belangrijk om een goede dokter te zijn en te blijven?
Bekende denkers vanuit deze traditie zijn Plato, Aristoteles en Alasdair MacIntyre.
In de gevolgenethiek (ook wel consequentialisme genoemd) staan de gevolgen van een handeling centraal. Het gaat dus niet om de handeling zelf of om de intenties van de handelende persoon, maar alleen om de gevolgen die de handeling heeft. Zijn die gevolgen goed, dan is de handeling ook goed. Principes, zoals eerlijkheid, zijn in deze visie van minder belang.
Een specifieke vorm van de gevolgenethiek is het utilisme. Deze stroming gaat uit van het principe dat een handeling moet bijdragen aan ‘het grootste geluk voor het grootste aantal mensen’.
Bekende aanhangers van de gevolgenethiek zijn John Stuart Mill, Jeremy Bentham en Peter Singer.
De narratieve benadering van de ethiek kijkt vooral naar de verhalen en de biografie van de actoren. De narratieve ethiek gaat ervan uit dat mensen eenheid in hun leven brengen door het vertellen van verhalen. Dit noemen we narrativiteit. Mensen bouwen hun persoonlijkheid dus niet op door bewuste afwegingen te maken, maar door verhalen te vertellen. In deze visie zouden artsen, verpleegkundigen, verzorgenden en familieleden betrokken moeten zijn bij de verhalen van patiënten, door goed naar hen te luisteren en hen mee te helpen om die verhalen vorm te geven.
Een bekende denker vanuit de narratieve ethiek is Martha Nussbaum.
Een van de meest gebruikte theorieën in de medische ethiek is de principe-ethiek van Beauchamp en Childress. Deze theorie sluit goed aan bij de belevingswereld van artsen. Artsen kunnen hier doorgaans goed mee uit de voeten wanneer ze reflecteren op hun eigen handelen.
Het fundament van de theorie van Beauchamp en Childress bestaat uit vier principes: weldoen, niet-schaden, rechtvaardigheid en respect voor autonomie. Deze principes staan in morele dilemma’s vaak op gespannen voet met elkaar. Sta je voor een dergelijk dilemma, dan zul je het belang van deze principes tegen elkaar moeten afwegen. Een stappenplan helpt daarbij. Dat de theorie van Beauchamp en Childress uit vier principes bestaat, wil overigens niet zeggen dat andere principes geen rol kunnen spelen bij medisch-ethische dilemma’s.
In de zorgethiek staan de onderlinge relaties en afhankelijkheden tussen mensen centraal. De zorgethiek ziet mensen als kwetsbare, onderling verbonden wezens die voor elkaar en zichzelf moeten zorgen. Het gaat hier niet om rechten of plichten, maar om de zorg die mensen uit zichzelf voor elkaar hebben en de netwerken waarbinnen zorgrelaties bestaan.
De aandacht in de zorgethiek richt zich met name op het verbeteren van het welzijn van zowel mensen die zorg verlenen als van mensen die zorg ontvangen. Volgens sommigen is de zorgethiek niet zozeer een theorie, maar meer een deugd of een praktijk.
Bekende denkers vanuit de zorgethiek zijn Joan Tronto, Carol Gilligan en Nel Noddings.