Dossier / bijgewerkt: 20 januari 2021
Artsen kunnen in bijzondere omstandigheden euthanasie verrichten en hulp bij zelfdoding verlenen. De euthanasiewet, ofwel de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding, benoemt de voorwaarden waaronder dit mogelijk is. Levensbeëindigend handelen op verzoek van de patiënt is een uiterst middel in die situaties waarin de patiënt en de arts voor hun gevoel met de rug tegen de muur staan, omdat het lijden op geen enkele andere, redelijke manier kan worden verlicht.
Er bestaat geen recht op euthanasie. Principiële bezwaren van artsen tegen euthanasie en hulp bij zelfdoding dienen te worden gerespecteerd. Wel is het zo dat de behandelend arts tijdig en helder met een patiënt moet spreken over diens laatste levensfase als dit in zicht komt. De arts benoemt daarbij wat voor hem de (on)mogelijkheden zijn, inclusief zijn eigen opvatting over euthanasie of hulp bij zelfdoding.
De KNMG heeft voor artsen richtlijnen en randvoorwaarden uitgewerkt voor euthanasie en hulp bij zelfdoding, zoals de KNMG-KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding (2012).
Deze richtlijnen en andere documenten worden periodiek doorgelicht. Zo wordt momenteel de KNMG-KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie getoetst aan de laatste wetenschappelijke en professionele inzichten. Daarbij raadpleegt de richtlijnencommissie zo nodig externe experts. De commissie bestaat uit een onafhankelijke voorzitter, dr L. Wigersma, twee ziekenhuisapothekers, twee openbare apothekers, een anesthesioloog-intensivist, een internist-intensivist en twee huisartsen, en wordt ondersteund vanuit de KNMG en KNMP.
In het project 'Euthanasie bij dementie' onderzoekt de KNMG onder welke voorwaarden het professioneel verantwoord is om euthanasie uit te voeren bij mensen in de verschillende fasen van dementie. Het resultaat van dit project wordt een visie waarmee we dokters houvast willen geven om samen met patiënten tot goede afwegingen te komen.
Meer informatie over het KNMG-project euthanasie bij dementie.
Op de hoogte blijven van het KNMG-project Euthanasie bij dementie? Schrijf u in voor de projectennieuwsbrief.
Een patiënt van mij heeft verzocht om euthanasie. Ik ben als huisarts werkzaam in een groepspraktijk. Kan één van mijn praktijkgenoten optreden als consulent?
In principe is het toegestaan om een praktijkgenoot als consulent in te schakelen, mits hij aan bepaalde voorwaarden voldoet. Omdat het moeilijk is om de wettelijk verplichte onafhankelijkheid en deskundigheid te waarborgen, raadt de KNMG u aan om voor de onafhankelijke consultatie altijd een SCEN-arts te raadplegen.
Het consulteren van tenminste één onafhankelijke collega, is een van de zorgvuldigheidscriteria bij euthanasie en bij hulp bij zelfdoding. De consultatie moet voldoen aan de zorgvuldigheidseisen die de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (‘Euthanasiewet’) stelt. De zorgvuldigheidseisen gaan onder meer over de weloverwogenheid en de vrijwilligheid van het verzoek van de patiënt en over de uitzichtloosheid en de ondraaglijkheid van het lijden. Ook mogelijke behandelalternatieven moeten tijdens de consultatie aan bod komen. De consulent moet hierover een verantwoord en zo objectief mogelijk oordeel geven. Daarom is het van belang dat de onafhankelijkheid en de deskundigheid van de consulent zijn gewaarborgd.
Onafhankelijk zijn houdt in dat de tweede arts:
Het is niet per se noodzakelijk dat consulent en consultvrager in verschillende instellingen werkzaam zijn. Wel moeten artsen in dat geval extra goed nagaan of de consulent werkelijk onafhankelijk kan zijn en of de consulent niet eerder bij de behandeling van de patiënt betrokken is geweest. Als de consulent om andere redenen tot de conclusie komt dat hij geen voldoende onafhankelijk oordeel kan geven, bijvoorbeeld om persoonlijke redenen, dan zal hij de consultatie aan een ander moeten overlaten.
Een consulent moet onafhankelijk zijn en goed op de hoogte van de procedure die geldt bij euthanasie en hulp bij zelfdoding. Ook moet hij voldoende deskundig zijn op het gebied van de juridische, ethische en communicatieve aspecten en de medisch-technische uitvoering van euthanasie of hulp bij zelfdoding.
De assistente van een huisarts belt. Alle papieren medische dossiers zullen worden gescand. Bij veel dossiers is er echter ook sprake van een ingevulde en toegevoegde euthanasieverklaring. Mag alles worden gescand en daarna vernietigd?
De WGBO stelt dat de hulpverlener een dossier moet bijhouden voor de behandeling van de patiënt. Niet wordt aangegeven op welke wijze een dossier vormgegeven moet worden. De juridische status van een elektronisch dossier is niet anders dan die van een papieren dossier. In beide soorten dossiers moeten gegevens zijn vastgelegd die noodzakelijk zijn voor een doelmatige en doeltreffende behandeling van de patiënt.
Omdat er geen vormvereiste in de wet is opgenomen, luidt de hoofdregel dat het originele dossier, nadat hiervan een scan gemaakt is, vernietigd mag worden. Er hoeft dus geen papieren versie bewaard te worden naast een elektronische versie. Vanuit een oogpunt van medische geheimhouding en de bescherming van de (kwaliteit van de) opgeslagen patiëntgegevens is het zelfs wenselijk dat er geen schaduwdossiers bestaan. In het algemeen mogen immers niet meer gegevens worden verzameld (en bewaard) dan noodzakelijk is voor een goede hulpverlening aan de patiënt.
Er is een uitzondering op die hoofdregel voor belangrijke originele documenten, zoals schriftelijke wilsverklaringen. Nadat die gescand zijn doet men er goed aan om die apart te bewaren. Soms kan het ook verstandig zijn om belangrijke informatie uit gescande documenten over te nemen in het digitale dossier.
Hoewel de WGBO niets zegt over de authenticiteit van het medisch dossier is dit wel een belangrijk punt, met name in geval van een gerechtelijke procedure. In dat geval zal de rechter in voorkomende gevallen bewijskracht moeten toekennen aan het medisch dossier. Bij een dossier dat is ingescand is het natuurlijk de vraag of de rechter daaraan voldoende bewijskracht toedicht. Dat zal onder andere afhangen van de kwaliteit van de scan. Ook de procedure die wordt gebruikt bij het digitaliseren van de originele dossiers is hierbij van belang. Het is namelijk eenvoudig mogelijk om veranderingen aan te brengen in de originele tekst zonder dat dit in het uiteindelijke resultaat (de scan) te zien is.
De procedure die gevolgd wordt bij het digitaliseren van de dossiers zal zodanig ingericht moeten zijn dat over de authenticiteit van de ingescande documenten geen twijfel kan bestaan. Bijvoorbeeld door de dossiers nadat ze zijn gescand nogmaals te controleren op volledigheid en juistheid, of door de dossiers door externe gespecialiseerde bureaus te laten scannen.
Verder is er een aantal patiëntrechten in de WGBO geformuleerd over het medisch dossier. De rechten die de patiënt ten aanzien van het dossier heeft zijn onverkort van toepassing op de ingescande documenten. Dit vergt in sommige gevallen technische vereisten. Zo moet u er bijvoorbeeld voor zorgen dat de documenten ook na verloop van tijd nog steeds elektronisch te raadplegen zijn. Daarbij moet rekening worden gehouden met de levensduur en de elektronische toegankelijkheid van gegevensdragers.
Meer informatie over het digitaliseren van papieren dossiers en documenten en de bewaartermijn vindt u in de hoofdstukken 1.8 en 1.9 van de KNMG-richtlijn Omgaan met medische gegevens.